Op een auto 'VUIL' schrijven met je vinger, in het aangekoekte stof, dat zou ik nog wel eens willen doen. Onlangs zag ik er een, een cabriolet, met op de motorkap geschreven : "Wil je mij ook pijpen Anette ?" Het was slordig uitgeveegd, maar viel nog te lezen. De sporen van een uit de hand gelopen liefdesaffaire ? Of behoorde de cabrio toe aan een werkneemster die zich omhoog had geslapen - en stak haar achtergestoken collega op die manier zijn middelvinger op ?
Zoveel onopgeloste raadsels, waarvan ik het antwoord nooit zal achterhalen. Intussen rijd ik, om de files te vermijden, voor dag en dauw naar mijn werk. Dat heeft iets, vind ik. Ik hou van de sfeer bij nacht & ontij in de mijnschacht af te dalen. Hoewel mijn werk in wezen nogal proper is. Inkt aan je duim en een zere nek zijn de meest te duchten beroepskwalen. Hoewel burn-out ook altijd op de loer schijnt te liggen, alsook het tijdens de middagpauze domweg uitglijden over een gemorste dagschotel en daarbij je staartbeen breken. Het leven blijft broos, ondanks vaccinatie & verzekering.
Op weg naar het werk, zo rond de klok van halfzeven, loopt de autostrada onder de aanvliegroute van de luchthaven. Soms stremt het verkeer daar al en kan ik op mijn gemak naar de vliegtuigen kijken die het aardoppervlak naderen. De kleppen zijn wijd opengesperd, de wielen al uitgestoken en aan boord vermoed ik honderden mensen die stiekem hopen dat alles ook dit keer weer goed zal verlopen. In de cockpit bevinden zich piloten die veiligheidsprocedures uitvoeren die ervoor moeten zorgen dat er zo weinig mogelijk levens worden verspild, want mensen die sterven, dat vinden andere mensen eng - als zij normaal zijn tenminste.
Dat dalen gebeurt zo omzichtig dat het bijna teder kan worden genoemd. De behoedzaamheid waarmee dat gevaarte van tienduizenden kilo's aan de grond wordt gezet, vind ik van een bijna powetische schoonheid. Ik voel mij dan altijd enkele ogenblikken trots mens te zijn en tot een soort te behoren die zoiets kan presteren, naast onnoemelijk veel lelijks.
Het verkeer komt weer op gang en het vliegtuig dat ik zo-even nog zag overscheren, is nu vast al veilig geland. Een niet te onderschatten voordeel van vliegverkeer is dat je je nooit hoeft af te vragen of je geliefden behouden zijn aangekomen. Is zulks niet het geval, dan hoor je dat wel op de radio want vliegrampen blijven wereldnieuws.
Bijna ter bestemming, ter hoogte van de gebouwen der Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, laat ik een vrouw over op het zebrapad. Ik laat vaak en graag mensen over op het zebrapad, om dan een beetje in mijn gat te zijn gebeten als zij daarvoor geen dankbaarheid tonen door bijvoorbeeld met hun hand te wuiven of even te juichen. Vaak slenteren zij simpelweg de straat over, alsof dat hun geboorterecht is, en de automobilist die voor hen gestopt is iets dat stinkt.
Deze vrouw wuift wel naar mij, hoewel zij onbetamelijk hoogzwanger is en het heffen van haar hand haar duidelijk moeite kost. Ik zwaai dapper terug en ben onder de indruk van haar buik, die een dwingeland lijkt waarvan zij de lijfeigene is. Het zal wel een typische kwart-voor-zeven-in-de-ochtendgedachte zijn, zo'n hersenflits die je hebt als je nog koortsig bent van een doorwaakte nacht, maar voor het eerst denk ik aan al die honderden vrouwen die zwanger zijn geweest en vervolgens moesten baren, de meeste zonder ziekenhuizen, sommige in tijden van honger & oorlog, om mijn onbeduidende bestaan mogelijk te maken. Een eindeloze, eeuwenoverspannende ketting van dikke buiken en gebroken water doorheen de wereldgeschiedenis, van hier over de Galliërs tot bij de Neanderthaler en verder terugvoerend naar nog duisterder tijden. Een ketting waarvan ik alleen de laatste twee schakels zelf heb gekend.
Al die weeën, al die moederkoeken. Om mij op dit moment op deze plek te kunnen zetten, geeuwend in de auto.
Nooit eerder heb ik mij zo dicht bij zoveel vergeten vrouwen gevoeld.
Zoveel onopgeloste raadsels, waarvan ik het antwoord nooit zal achterhalen. Intussen rijd ik, om de files te vermijden, voor dag en dauw naar mijn werk. Dat heeft iets, vind ik. Ik hou van de sfeer bij nacht & ontij in de mijnschacht af te dalen. Hoewel mijn werk in wezen nogal proper is. Inkt aan je duim en een zere nek zijn de meest te duchten beroepskwalen. Hoewel burn-out ook altijd op de loer schijnt te liggen, alsook het tijdens de middagpauze domweg uitglijden over een gemorste dagschotel en daarbij je staartbeen breken. Het leven blijft broos, ondanks vaccinatie & verzekering.
Op weg naar het werk, zo rond de klok van halfzeven, loopt de autostrada onder de aanvliegroute van de luchthaven. Soms stremt het verkeer daar al en kan ik op mijn gemak naar de vliegtuigen kijken die het aardoppervlak naderen. De kleppen zijn wijd opengesperd, de wielen al uitgestoken en aan boord vermoed ik honderden mensen die stiekem hopen dat alles ook dit keer weer goed zal verlopen. In de cockpit bevinden zich piloten die veiligheidsprocedures uitvoeren die ervoor moeten zorgen dat er zo weinig mogelijk levens worden verspild, want mensen die sterven, dat vinden andere mensen eng - als zij normaal zijn tenminste.
Dat dalen gebeurt zo omzichtig dat het bijna teder kan worden genoemd. De behoedzaamheid waarmee dat gevaarte van tienduizenden kilo's aan de grond wordt gezet, vind ik van een bijna powetische schoonheid. Ik voel mij dan altijd enkele ogenblikken trots mens te zijn en tot een soort te behoren die zoiets kan presteren, naast onnoemelijk veel lelijks.
Het verkeer komt weer op gang en het vliegtuig dat ik zo-even nog zag overscheren, is nu vast al veilig geland. Een niet te onderschatten voordeel van vliegverkeer is dat je je nooit hoeft af te vragen of je geliefden behouden zijn aangekomen. Is zulks niet het geval, dan hoor je dat wel op de radio want vliegrampen blijven wereldnieuws.
Bijna ter bestemming, ter hoogte van de gebouwen der Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, laat ik een vrouw over op het zebrapad. Ik laat vaak en graag mensen over op het zebrapad, om dan een beetje in mijn gat te zijn gebeten als zij daarvoor geen dankbaarheid tonen door bijvoorbeeld met hun hand te wuiven of even te juichen. Vaak slenteren zij simpelweg de straat over, alsof dat hun geboorterecht is, en de automobilist die voor hen gestopt is iets dat stinkt.
Deze vrouw wuift wel naar mij, hoewel zij onbetamelijk hoogzwanger is en het heffen van haar hand haar duidelijk moeite kost. Ik zwaai dapper terug en ben onder de indruk van haar buik, die een dwingeland lijkt waarvan zij de lijfeigene is. Het zal wel een typische kwart-voor-zeven-in-de-ochtendgedachte zijn, zo'n hersenflits die je hebt als je nog koortsig bent van een doorwaakte nacht, maar voor het eerst denk ik aan al die honderden vrouwen die zwanger zijn geweest en vervolgens moesten baren, de meeste zonder ziekenhuizen, sommige in tijden van honger & oorlog, om mijn onbeduidende bestaan mogelijk te maken. Een eindeloze, eeuwenoverspannende ketting van dikke buiken en gebroken water doorheen de wereldgeschiedenis, van hier over de Galliërs tot bij de Neanderthaler en verder terugvoerend naar nog duisterder tijden. Een ketting waarvan ik alleen de laatste twee schakels zelf heb gekend.
Al die weeën, al die moederkoeken. Om mij op dit moment op deze plek te kunnen zetten, geeuwend in de auto.
Nooit eerder heb ik mij zo dicht bij zoveel vergeten vrouwen gevoeld.
Reacties : jp.mulders@skynet.be
Geen opmerkingen:
Een reactie posten