NIEUWS     VERKEER      CULTUUR      WEER     SPORT     CONTACT         

donderdag 31 maart 2011

VERZET BEGINT NIET MET GROTE WOORDEN - REMCO CAMPERT



Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden
zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in zijn kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die een sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet

en dan die vraag aan een ander stellen



maandag 28 maart 2011

HAPPYMESS - HET RECHT OP VERDRIET

Mag je als gefortuneerde westerling wel ongelukkig zijn en af en toe serieus zagen en klagen? Waarover dan en hoe lang mag dat duren? Rond die vragen werkten de zeven actrices van Companie Barbarie.

Wat kaarten jullie aan in "Happymess"?

Evelien Broeckaert

We zijn vertrokken van het recht op ‘ongelukkig zijn’ in onze westerse maatschappij. Elke dag opnieuw worden we geconfronteerd met problemen uit de hele wereld: de aardbeving in Japan, de bombardementen in Libië, noem maar op. Vergeleken daarmee lijkt je eigen innerlijke, existentiële verdriet zo klein en onbelangrijk. Een luxeprobleem.

Wij zijn ook allemaal opgevoed met die relativeringsdrang: “Je hebt niet te klagen, op een ander is het veel erger” of “Eet je bord leeg, in Afrika hebben de kindjes honger”. Maar dat spel van verhoudingen helpt je niet vooruit. Als het niet gaat, dan gaat het niet. “Groot” of “klein” verdriet: dat is geen legitiem verschil.

Is verdrietig zijn een taboe geworden?

Amber Goethals

In zekere zin wel. Het is niet iets dat je op café zomaar op tafel legt en waar je andere mensen mee belast. Je doet je best om het zelf op te lossen of gaat bij de dokter een pilletje halen. Vroeger vielen mensen terug op God en op hun geloof om dingen een plaats te geven. Misschien niet de meest interessante plaats, maar ze hadden tenminste een kader waarbinnen alles steek hield. Maar dat is tegenwoordig veel minder het geval.

Er lijkt ook een bizar puntensysteem te bestaan wat verdriet betreft. Er zijn dingen waar je ongelukkig over mag zijn en dingen die te licht worden bevonden. En er zijn aanvaardbare periodes van tristesse, maar het kan ook te lang beginnen duren. Stel, je lief is er vandoor. Dan heb je echt een reden om triest te zijn, maar na een jaar moet je er toch echt wel over zijn. Over andere dingen mag je nog geen seconde pruilen. Maar wie bepaalt dat?

Wat kwam er naar boven toen jullie begonnen te repeteren?

Karolien De Bleser

Dat we allemaal met dit soort vragen zaten, wisten we al. We kenden elkaar al goed genoeg om er met elkaar over te praten – anders was het idee voor deze voorstelling er ook nooit kunnen komen. Wij zijn allemaal heel ‘gelukkige’ mensen met wie au fond niets aan de hand is maar die soms diep ongelukkig zijn. Mensen die dat een plaats willen geven. Je moet niet in je verdriet gaan hangen of je erin wentelen, maar je kan niet gelukkig worden zonder af en toe ook je ongelukkigheid te beleven.

Wie zijn jullie op de scène?

Lies De Backer

We spelen geen personages en er staan ook geen freaks op het podium. We vertrekken vanuit onszelf, vanuit wie wij echt zijn. Het publiek moet kunnen zien dat wat wij tonen over ons allemaal gaat.

“Happymess” is één moment, één plaats waar een aantal mensen samen zijn. Ze zijn overgeleverd aan die ene kamer en aan elkaar. Ze dragen vanalles met zich mee en dat zorgt voor pijnlijke momenten en voor absurde slapstickscènes.

Humor als medicijn?

Lotte Vaes

We geven sowieso een kwinkslag aan het thema. Humor is de beste manier om met veel dingen om te gaan. Onze desolate maatschappij, de ondraaglijke lichtheid van het bestaan en zo: we denken dat het oplevert om daar ook het grappige van in te zien.

In het beste geval gaan mensen goed kunnen lachen met ons, maar vooral ook met zichzelf omdat ze herkennen wat ze zien. Maar bij momenten tonen we een groot verdriet: we hopen dat dat ook bestaansrecht krijgt, en dat mensen er zich door laten aangrijpen.

Hoe is Compagnie Barbarie sinds het prille begin gegroeid?

Ruth Beeckmans

Onze eerste voorstelling dateert ondertussen van 2007 en we hebben sindsdien wel wat bijgeleerd. Voor deze voorstelling hebben we voor het eerst gewerkt met een coach, een soort derde oog, iemand die het overzicht kan bewaren. Dat is bij een collectief als het onze, waarin iedereen op gelijke voet staat, echt een uitdaging.

Maar het is niet omdat je vier jaar en zoveel voorstellingen verder staat dat je niet meer twijfelt. Het blijft spannend en zenuwslopend.

Kan jullie Compagnie nog groeien?

Sarah Vangeel

Dat kan zeker. Stel dat we iemand specifiek in ons hoofd hebben voor een bepaalde rol, dan zouden we die zeker vragen om met ons mee te doen. Of moesten we een man nodig hebben. Al zit er ook behoorlijk wat mannelijk talent in de groep (hilariteit).

Maar het is niet toevallig dat we al drie voorstellingen hebben gemaakt met deze groep van zeven mensen. We hebben een sterke basis en werken op een heel eigen manier. Als mensen van ‘buitenaf’, technici of zo, ons zien repeteren, snappen ze er niks van. We hebben een heel eigen taal ontwikkeld, we praten allemaal door elkaar heen en hebben toch alles gehoord. “Kunnen jullie niet gewoon één voor één iets zeggen?” vragen ze dan. Nee, dat kan niet. Het moet allemaal door elkaar. Vandaar misschien dat we quasi-woordeloze voorstellingen maken (hilariteit).

Sofie Rycken

[ "Happymess" - Compagnie Barbarie. Première op 24.03.2011 in STUK, Leuven. Nadien op tournee]


dinsdag 8 maart 2011

HOE MAAK JE CARRIÈRE MET DRIE KINDEREN - KATHLEEN COOLS


Kathleen Cools vindt dat vrouwen meer haar op hun tanden moeten kweken: op de werkvloer, maar ook thuis. Cools studeerde filosofie en is presentator van Terzake.

Ik heb Simone De Beauvoir nog eens doorgebladerd. Naast een streepje melancholie (ik was achttien toen ik Le deuxième sexe las, en had heel mijn vrouwenleven nog voor me), las ik vooral het relaas van een gedateerde strijd. Meer nog, de bezorgdheden van De Beauvoir klinken ouderwets en zijn intussen ronduit achterhaald. De felle filosofe verdedigt niet alleen het - intussen vanzelfsprekende - recht op een volwaardige vrouwelijke seksualiteit, in hetzelfde boek trekt ze ook het moederinstinct in twijfel, en verzet ze zich hevig tegen de bekrompen leefwereld van de huiselijke vrouw: "Het drama van het huwelijk ligt niet in het feit dat het geen garantie is voor het geluk dat het belooft er is geen garantie voor geluk - maar dat het de vrouw verminkt; het doemt haar tot herhaling en sleur. (.) De echte daden en het echte werk zijn het voorrecht van de man."

Somber is het beeld dat Simone De Beauvoir ophangt van de gehuwde vrouw, beledigend ook voor alle thuiswerkende moeders aller tijden. Het zijn meedogenloze woorden, die de toenmalige vrouwen dan ook moesten aansporen om uit hun cocon te breken. Dat was nodig, en het is ook gebeurd. Tussen haakjes: pikant is wel dat de onafhankelijke vrouw die de analyse neerschreef, later zelf in een bizarre onderdanigheid verviel. Want hoe rijm je de geëmancipeerde filosofe De Beauvoir met de minnares Simone, die voor haar geliefde Sartre op zoek ging naar jonge meisjes om hem ter wille te zijn?

Alles is anders
Zestig jaar na De Beauvoir is alles helemaal anders. Anno 2011 bepalen westerse mannen én vrouwen autonoom hoe ze hun leven en hun carrière uitbouwen. Een evolutie die onmogelijk was zonder verschillende generaties vrouwen, die hun nek hebben uitgestoken om de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw in de praktijk af te dwingen. En dat kon dan weer alleen maar gebeuren, dankzij de vele. mannen die zich mee achter die missie schaarden. Het zijn hun (achter)kleinzonen, die het nooit anders hebben geweten: samen elk een carrière, samen verantwoordelijk voor (bijvoorbeeld) kinderen en voor al de rest.

En toch. Toch zitten er duidelijk barsten in het succesverhaal. De opvallendste barst is een simpele vraag: is de bedrijfswereld nog altijd een echte mannenwereld? En zo ja, waarom? In de loop van het debat over quota voor vrouwen in de raden van bestuur viel een fascinerende opmerking. Wanhopig constateerde Captain of Industry Paul Buysse namelijk dat de zoektocht naar een vrouw in zijn raad van bestuur hem alleen maar hopen geld had gekost. Het resultaat was uiteindelijk: nul. Merkwaardig.

Ik twijfel niet aan de oprechte queeste van Baron Buysse. Maar ze dwingt ons tot twee bedenkingen. Ofwel hebben vrouwen een natuurlijke aversie van de financiële en economische top van het bedrijfsleven. Ofwel hebben ze een hekel aan het good old boys network. De eerste optie is een boutade. De tweede lijkt me realistisch. Ze vertaalt zich in een huivering voor de verantwoordelijkheden, de vergadercultuur en de karikatuur van de zelfbewuste grijze pakken.

Haar op de tanden
Mag ik een dringende oproep doen? Het is hoog tijd voor actie: vrouwen moeten hier echt durven springen. En dat vereist af en toe haar op de tanden, op de werkvloer, en jawel: ook thuis. Al te vaak nog voelen vrouwen met een baan zich hyperverantwoordelijk voor gezin en kinderen en de taken die daarbij horen. Bovendien willen ze zo graag alles perfect doen. Draai die knop drastisch om. Voed je partner op of laat je door hem opvoeden, zoek ondersteuning, en organiseer je zaakjes als dat nodig is. En vooral: als je zin hebt in die carrière, grijp ze dan als de kans zich aandient. Alleen op die manier kunnen we verder uitbouwen wat de vorige generaties hebben gerealiseerd.

Het vraagt een mentaliteitswijziging bij vrouwen én mannen. Hoed u in die zin op de werkvloer voor de kleine, ogenschijnlijk argeloze zinnetjes. Ze komen in gradaties. Hoe doe je dat, dit werk, met drie kinderen? (Vragen ze nooit aan mijn man. Wel hoe hij het doet, met die job van zijn vrouw) Of, wellicht goedbedoeld, door een overste: zou je het na je derde niet wat rustiger aandoen? Maar er is ook dat dodelijke zinnetje, zoals het onlangs een jonge vrouw overkwam: zou je niet liever voor kinderen kiezen dan te denken aan een carrière? Er is echt nog behoorlijk wat werk aan de winkel. Laten we vooral niet indommelen! (demorgen.be)

vrijdag 4 maart 2011

MARC VERHAEGEN OVER VINCENT VAN GOGH





Het Van Gogh Museum en de stichting EurEducation presenteren over enkele dagen een stripboek over het leven van Vincent van Gogh. Het stripboek is gemaakt door de Vlaamse striptekenaar Marc Verhaegen, die onder meer bekend werd als hoofdtekenaar van Suske en Wiske, en scenarist Jan Kragt.

Benieuwd besloten we tekenaar Marc Verhaegen eens te benaderen. Hoe kwam hij bijvoorbeeld op het idee een strip over Van Gogh te maken? En welk verhaal krijgt de lezer in de strip voorgeschoteld over het beruchte oor van Van Gogh? Hieronder zijn Verhaegens antwoorden op deze en andere vragen te vinden. (lees meer)


dinsdag 1 maart 2011

MOORD IN PRAKTIJK - KERSTIN EKMAN - ROMAN

Hoe rechtvaardigt een moordenaar zijn daad? In twee Zweedse romans probeert een arts zich ervan vrij te pleiten. Een van de boeken verscheen in 1905, en vormt nu de inspiratiebron van Kerstin Ekman.

In een van de grootste Zweedse klassiekers, ’Dokter Glas’ van Hjalmar Söderberg, pleegt een arts een moord. Hij heeft zichzelf wijsgemaakt dat hij er een andere patiënt mee helpt. Deze Helga heeft de dokter namelijk bekend dat haar echtgenoot, dominee Gregorius, haar al te zwaar belaagt in bed, iets wat zij niet kan verdragen sinds ze verliefd is op een ander.

Via weloverwogen beschouwingen voor en tegen, komt dokter Glas tot de overtuiging dat hij de dominee ’moet’ vermoorden om deze vrouw, op wie hij heimelijk verliefd is, te redden. Hij plant zijn daad minutieus en slaat op het juiste moment ook toe. Maar achteraf wordt hij door angst bevangen, al komt niemand erachter wat hij heeft gedaan. Dat hij een mens heeft vermoord, is voor hem een straf op zichzelf – een conclusie die niet verhinderde dat het boek destijds zeer hevige debatten losmaakte.

In haar jongste roman ’Moord in praktijk’ hanteert de Zweedse schrijfster Kerstin Ekman een buitengewoon origineel procedé: ze verleent dokter Glas een ’biografische inspiratiebron’. Ekman wil ons doen geloven dat de hoofdpersoon uit haar eigen nieuwe roman, dokter Pontus Vossinge, model heeft gestaan voor dokter Glas, hoewel dat uiteraard een anachronisme is.

Het zal dus niet verbazen dat beide boeken thematisch verwant zijn. Allebei gaan ze over het plegen van een moord: de overwegingen die daartoe leiden, de manier waarop het gebeurt, de vraag hoe je er ongestraft mee wegkomt en het effect van de daad op de dader.

Terwijl Söderbergs Tyco Glas een bourgeoisdokter is met dito patiënten, is Pontus Vossinge een arme dokter zonder eigen praktijk. Zijn patiënten zijn hoofdzakelijk prostituees met geslachtsziekten. Vossinge’s werk met deze patiënten heeft overigens niets missionairs. Hij doet het noodgedwongen en is maar wat blij als hij erin slaagt ’hogerop’ te komen, door voor de oude dokter Johannes Schade te gaan werken. Niet dat hij een hoge pet op heeft van zijn baas, die hij vaak betrapt in bordelen en die naar stiefdochter Frida kijkt op een manier die Vossinge niet bevalt.

De liefde die Pontus Vossinge zelf voor dit elfjarige meisje opvat, wordt de motor van zijn verdere handelingen. Het blijft een platonische verliefdheid, die bovendien overgaat naarmate het meisje vrouwelijker wordt.

Op een bepaald moment laat Ekman haar personage in contact komen met de schrijver Söderberg, die hem prompt vraagt hoe hij als dokter een ’perfecte’ moord zou plegen. Vossinge voelt zich aangesproken door de vraag. Hij gaat zelfs de tabletten met kaliumcyanide bereiden die voor zo’n daad nodig zijn.

Niet toevallig wordt Söderberg lijkbleek op het moment dat Vossinge hem die pillen toont: zo concreet had hij zijn vraag nu ook weer niet bedoeld. Maar op dokter Vossinge hebben de tabletten een ander effect. Ze fascineren hem dermate dat hij ze altijd op zak heeft en dat is – zo als Ekman laat zien – niet zonder risico.

In een huiveringwekkend morbide scène geeft Vossinge op een bepaald moment, totaal impulsief, een van zijn pillen aan dokter Schade, die onmiddellijk het leven laat. Vervolgens praat hij de weduwe een huwelijk aan. Dat biedt hem financiële voordelen en de mogelijkheid om altijd in de buurt van het aanbeden dochtertje Frida te vertoeven.

Heel anders dan dokter Glas, ervaart Vossinge maar weinig morele schuld voor zijn daad. Enkel de vraag naar ’ontdekking’ interesseert hem, wat wel iets zegt over de infantiele morele ontwikkeling van dit personage, dat trouwens in staat blijkt de pillen nog een paar keer boven te halen, al zorgen toevalligheden ervoor dat er geen nieuwe doden vallen.

Ekman heeft met ’Moord in praktijk’ een uitgesproken hulde aan ’Dokter Glas’ geschreven, terwijl ze tegelijk haar kritiek niet spaart. Ze lijkt zich vooral te storen aan de rationaliteit van Tyco Glas. Vermoedelijk wil Ekman tonen dat mensen niet moorden uit rationele overwegingen, maar impulsief, of gewoon omdat de mogelijkheid zich voordoet. Niet toevallig brengt Ekman het onbewuste in stelling. „De laatste jaren wordt er veel drukte gemaakt over een kelderverdieping van de ziel, waarvan wij in het daglicht en bij ons volle bewustzijn niets zouden weten. Daarin moeten zich de angst, begeerte en handelingsimpulsen bevinden waar de verstandige en moreel uitgebalanceerde mens niet van wil weten.”

Daarmee suggereert ze dat de rationaliteit van dokter Glas overtrokken en zelfs verdacht is. Zijn diens ’uitgebalanceerde’ overwegingen geen rationalisaties van zijn onbewuste verliefdheid?

’Moord in praktijk’ is tegelijk ook een lofzang op ’Dokter Glas’, in die zin dat Ekman de vele details uit deze klassieke roman gebruikt om in haar eigen boek een gelijksoortige duistere sfeer op te roepen, met eenzame personages in een weinig herbergzame wereld. „Het wilde geluid van slaande kerkklokken dat tussen krijtwit verlichte gevels weerklinkt, geeft mij het gevoel dat ik schaduwloos door een stad dool die ik niet ken en waar mijn bestaan geen betekenis heeft”, mijmert dokter Vossinge.

Voortdurend spiegelt Ekman haar hoofdpersoon aan die van Söderberg. Ze arrangeert zelfs ontmoetingen tussen Vossinge en de schrijver Söderberg zelf. Dat alles werkt soms verwarrend, want wie spreekt op welk moment en op welk niveau van ’realiteit in de fictie’ bevinden we ons? Om de spiegelingen hard te maken, helpt het dat Ekmans personage ervan overtuigd is dat Söderbergs ’Dokter Glas’ op hem gebaseerd is. „Zonder mij zou de roman ondenkbaar zijn”, beweert Vossinge. „Hij zou gewoonweg niet zijn geschreven.”

Een constante in Ekmans roman is het adagium ’leven is handelen’, dat ook in ’Dokter Glas’ vaak wordt aangehaald, al betekent het iets totaal anders voor Tyco Glas dan voor diens geperverteerde alter ego dokter Vossinge. Ook de thematische spiegelingen zijn legio. Daarnaast pikt de schrijfster tal van details uit ’Dokter Glas’ op om er een nieuwe betekenis aan te geven: de kledij van dokter Glas resoneert in de dagboeken van dokter Vossinge, net als de mysterieuze bloemen die Glas ontvangt, of de restaurants die hij bezoekt.

Maar ondanks de inspiratiebron leest ’Moord in praktijk’ als een roman die op zichzelf staat. Het is dan ook niet noodzakelijk om ’Dokter Glas’ te kennen om deze roman te vatten, al helpt het wel om de finesses ervan mee te krijgen.

De grote verdienste van Ekman is dat ze op geen enkel moment flauwe of ongeloofwaardige uitspraken doet over ’Dokter Glas’. Dat is een hele prestatie, omdat die valkuil sterk aanwezig is in het veeleisende procedé dat ze voor haar roman heeft bedacht. Ekman is er daarentegen in geslaagd een overtuigende sfeer van grimmigheid te creëren, vol resonanties naar een andere roman, die ze niet nabootst, maar op een uitzonderlijke manier recht doet. (Sofie Messeman - Trouw.nl)