Hoe rechtvaardigt een moordenaar zijn daad? In twee Zweedse romans probeert een arts zich ervan vrij te pleiten. Een van de boeken verscheen in 1905, en vormt nu de inspiratiebron van Kerstin Ekman.
In een van de grootste Zweedse klassiekers, ’Dokter Glas’ van Hjalmar Söderberg, pleegt een arts een moord. Hij heeft zichzelf wijsgemaakt dat hij er een andere patiënt mee helpt. Deze Helga heeft de dokter namelijk bekend dat haar echtgenoot, dominee Gregorius, haar al te zwaar belaagt in bed, iets wat zij niet kan verdragen sinds ze verliefd is op een ander.
Via weloverwogen beschouwingen voor en tegen, komt dokter Glas tot de overtuiging dat hij de dominee ’moet’ vermoorden om deze vrouw, op wie hij heimelijk verliefd is, te redden. Hij plant zijn daad minutieus en slaat op het juiste moment ook toe. Maar achteraf wordt hij door angst bevangen, al komt niemand erachter wat hij heeft gedaan. Dat hij een mens heeft vermoord, is voor hem een straf op zichzelf – een conclusie die niet verhinderde dat het boek destijds zeer hevige debatten losmaakte.
In haar jongste roman ’Moord in praktijk’ hanteert de Zweedse schrijfster Kerstin Ekman een buitengewoon origineel procedé: ze verleent dokter Glas een ’biografische inspiratiebron’. Ekman wil ons doen geloven dat de hoofdpersoon uit haar eigen nieuwe roman, dokter Pontus Vossinge, model heeft gestaan voor dokter Glas, hoewel dat uiteraard een anachronisme is.
Het zal dus niet verbazen dat beide boeken thematisch verwant zijn. Allebei gaan ze over het plegen van een moord: de overwegingen die daartoe leiden, de manier waarop het gebeurt, de vraag hoe je er ongestraft mee wegkomt en het effect van de daad op de dader.
Terwijl Söderbergs Tyco Glas een bourgeoisdokter is met dito patiënten, is Pontus Vossinge een arme dokter zonder eigen praktijk. Zijn patiënten zijn hoofdzakelijk prostituees met geslachtsziekten. Vossinge’s werk met deze patiënten heeft overigens niets missionairs. Hij doet het noodgedwongen en is maar wat blij als hij erin slaagt ’hogerop’ te komen, door voor de oude dokter Johannes Schade te gaan werken. Niet dat hij een hoge pet op heeft van zijn baas, die hij vaak betrapt in bordelen en die naar stiefdochter Frida kijkt op een manier die Vossinge niet bevalt.
De liefde die Pontus Vossinge zelf voor dit elfjarige meisje opvat, wordt de motor van zijn verdere handelingen. Het blijft een platonische verliefdheid, die bovendien overgaat naarmate het meisje vrouwelijker wordt.
Op een bepaald moment laat Ekman haar personage in contact komen met de schrijver Söderberg, die hem prompt vraagt hoe hij als dokter een ’perfecte’ moord zou plegen. Vossinge voelt zich aangesproken door de vraag. Hij gaat zelfs de tabletten met kaliumcyanide bereiden die voor zo’n daad nodig zijn.
Niet toevallig wordt Söderberg lijkbleek op het moment dat Vossinge hem die pillen toont: zo concreet had hij zijn vraag nu ook weer niet bedoeld. Maar op dokter Vossinge hebben de tabletten een ander effect. Ze fascineren hem dermate dat hij ze altijd op zak heeft en dat is – zo als Ekman laat zien – niet zonder risico.
In een huiveringwekkend morbide scène geeft Vossinge op een bepaald moment, totaal impulsief, een van zijn pillen aan dokter Schade, die onmiddellijk het leven laat. Vervolgens praat hij de weduwe een huwelijk aan. Dat biedt hem financiële voordelen en de mogelijkheid om altijd in de buurt van het aanbeden dochtertje Frida te vertoeven.
Heel anders dan dokter Glas, ervaart Vossinge maar weinig morele schuld voor zijn daad. Enkel de vraag naar ’ontdekking’ interesseert hem, wat wel iets zegt over de infantiele morele ontwikkeling van dit personage, dat trouwens in staat blijkt de pillen nog een paar keer boven te halen, al zorgen toevalligheden ervoor dat er geen nieuwe doden vallen.
Ekman heeft met ’Moord in praktijk’ een uitgesproken hulde aan ’Dokter Glas’ geschreven, terwijl ze tegelijk haar kritiek niet spaart. Ze lijkt zich vooral te storen aan de rationaliteit van Tyco Glas. Vermoedelijk wil Ekman tonen dat mensen niet moorden uit rationele overwegingen, maar impulsief, of gewoon omdat de mogelijkheid zich voordoet. Niet toevallig brengt Ekman het onbewuste in stelling. „De laatste jaren wordt er veel drukte gemaakt over een kelderverdieping van de ziel, waarvan wij in het daglicht en bij ons volle bewustzijn niets zouden weten. Daarin moeten zich de angst, begeerte en handelingsimpulsen bevinden waar de verstandige en moreel uitgebalanceerde mens niet van wil weten.”
Daarmee suggereert ze dat de rationaliteit van dokter Glas overtrokken en zelfs verdacht is. Zijn diens ’uitgebalanceerde’ overwegingen geen rationalisaties van zijn onbewuste verliefdheid?
’Moord in praktijk’ is tegelijk ook een lofzang op ’Dokter Glas’, in die zin dat Ekman de vele details uit deze klassieke roman gebruikt om in haar eigen boek een gelijksoortige duistere sfeer op te roepen, met eenzame personages in een weinig herbergzame wereld. „Het wilde geluid van slaande kerkklokken dat tussen krijtwit verlichte gevels weerklinkt, geeft mij het gevoel dat ik schaduwloos door een stad dool die ik niet ken en waar mijn bestaan geen betekenis heeft”, mijmert dokter Vossinge.
Voortdurend spiegelt Ekman haar hoofdpersoon aan die van Söderberg. Ze arrangeert zelfs ontmoetingen tussen Vossinge en de schrijver Söderberg zelf. Dat alles werkt soms verwarrend, want wie spreekt op welk moment en op welk niveau van ’realiteit in de fictie’ bevinden we ons? Om de spiegelingen hard te maken, helpt het dat Ekmans personage ervan overtuigd is dat Söderbergs ’Dokter Glas’ op hem gebaseerd is. „Zonder mij zou de roman ondenkbaar zijn”, beweert Vossinge. „Hij zou gewoonweg niet zijn geschreven.”
Een constante in Ekmans roman is het adagium ’leven is handelen’, dat ook in ’Dokter Glas’ vaak wordt aangehaald, al betekent het iets totaal anders voor Tyco Glas dan voor diens geperverteerde alter ego dokter Vossinge. Ook de thematische spiegelingen zijn legio. Daarnaast pikt de schrijfster tal van details uit ’Dokter Glas’ op om er een nieuwe betekenis aan te geven: de kledij van dokter Glas resoneert in de dagboeken van dokter Vossinge, net als de mysterieuze bloemen die Glas ontvangt, of de restaurants die hij bezoekt.
Maar ondanks de inspiratiebron leest ’Moord in praktijk’ als een roman die op zichzelf staat. Het is dan ook niet noodzakelijk om ’Dokter Glas’ te kennen om deze roman te vatten, al helpt het wel om de finesses ervan mee te krijgen.
De grote verdienste van Ekman is dat ze op geen enkel moment flauwe of ongeloofwaardige uitspraken doet over ’Dokter Glas’. Dat is een hele prestatie, omdat die valkuil sterk aanwezig is in het veeleisende procedé dat ze voor haar roman heeft bedacht. Ekman is er daarentegen in geslaagd een overtuigende sfeer van grimmigheid te creëren, vol resonanties naar een andere roman, die ze niet nabootst, maar op een uitzonderlijke manier recht doet. (Sofie Messeman - Trouw.nl)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten