NIEUWS     VERKEER      CULTUUR      WEER     SPORT     CONTACT         

zondag 5 april 2009

IS DIT EEN MENS - PRIMO LEVI - RECENSIE ANNE PROVOOST

Om oorlog te voeren moet je in sprookjes geloven. Je moet in de overtuiging leven dat er in de wereld goeden en slechten zijn, en dat die op basis van een aantal objectieve, meestal uiterlijke kenmerken van elkaar zijn te onderscheiden. Wat je verder nodig hebt is de onverschrokkenheid om een groep mensen tot je vijand uit te roepen, en de oudtestamentische stelligheid dat er zoiets bestaat als het recht om wie slecht is te vernietigen. Handig als vertrekpunt is het geloof te zijn uitverkoren: het gelijk is aan jouw kant, jouw visie is de juiste. Je kunt beter niet gehinderd zijn door de vraagstelling wie kiest in die zaken. 'Is een uitverkoren volk ooit een ander dan het verkiezend volk?' is een vraag waaraan moet worden voorbij gegaan.

Dit is de oorlog als hij begint: een stripverhaal, een helder en overzichtelijk gebeuren dat kort kan worden verteld, onschadelijk omdat het geen tijd laat voor getuigenissen van uitputting, lusteloosheid, vertwijfeling, onduidelijkheid en verwarring. Zopas is er weer een begonnen; hij springt wat in het oog omdat voor de derde keer de hele wereld erin betrokken lijkt. Hij zou worden afgerond voor in het Noordelijke halfrond de winter inzette, het was immers een rechtvaardige oorlog. Maar de seizoenswissel is gekomen, en hoewel het lijkt alsof het einde in zicht is, weten we dat zo dadelijk het geschut in een andere richting wordt gedraaid om verder te gaan. De vermoeidheid zet in, de verwarring ook, wellicht bij de strijders maar ook bij wie erop toekijkt. We zitten bij het haardvuur, kijken naar de televisie en overschouwen de ground zero van de modelwereld die we sinds de val van de muur in Berlijn in onze hoofden hebben gebouwd.

De noodzaak om boeken te herlezen die het hebben over afmatting en uitzichtloosheid dringt zich op. Er zijn er wel wat, misschien zoveel als oorlogen, dus wat kies je dan? Is dit een mens van Primo Levi herlezen lijkt niet de juiste keuze. Het verhaal dat hij vertelt gaat over vijfhonderd Italianen die in december 1943 in goederentreinen worden weggebracht. Zesennegentig mannen en negenentwintig vrouwen worden in de kampen van Buna-Monowitz en Birkenau tewerkgesteld, van de anderen blijft al na twee dagen niemand meer over. 'Zo verdwenen, in één verraderlijk ogenblik, onze vrouwen, onze ouders, onze kinderen.' Opnieuw de Holocaust, dus, de thematiek waar we onze kinderen en elkaar al meer dan een halve eeuw mee om de oren slaan. Hebben de Duitsers niet het licht gezien, ondertussen, en moet de waakzaamheid zich niet verplaatsen naar haarden van fundamentalisme en terrorisme? Deze thematiek uitgerekend nu naar voren halen, in tijden van een oorlog tussen moslims en judeo-christenen, is toch de sprookjesvertellers in Washington naar de mond praten? Waren de concentratiekampen niet de legitimatie van dat thuisland waar net nu zo geknoeid wordt? Dat broddelwerk in de bezette gebieden is precies wat een oorlog tussen moslims en Amerikanen zo ingewikkeld en uitzichtloos maakt.

Al kan dat evengoed een argument zijn om het boek te lezen, als een soort rechtzetting van de misverstanden en de begripsverwarring die meer dan ooit over joden heerst. Het antisemitisme is, vooral in de Arabische wereld, weer in opmars. Mythes worden verspreid als zouden de ochtend van 11 september alle joden uit de WTC-gebouwen zijn weggebleven omdat ze waren getipt. Er is sprake van een joods complot. Je zou dus kunnen stellen dat het tijd is voor tegengas: is elke jood een zionist? Is elke jood een bezetter? Zo zou je Levi kunnen lezen, als de waarschuwing die hij zelf aangeeft in zijn nabeschouwing: 'Het is gebeurd en het kan dus weer gebeuren: dat is de kern van wat we te zeggen hebben,' ook al gold zijn waakzaamheid eerder de menselijkheid dan het jodendom.

Hoe behartenswaardig waarschuwingen van dit kaliber ook zijn, dat is niet hoe ik Levi in deze oorlogswinter wil lezen. Levi wil ik over me heen krijgen als droge kou. De dimensies van leed kan ik immers het beste meten in de mate waarin ze sec, zonder om mijn aandacht te schreeuwen, worden beschreven. 'De dood begint bij de schoenen,' vertelt hij, 'schoenen zijn voor de meesten van ons ware martelwerktuigen gebleken, die al na enkele uren lopen open wonden veroorzaakten die fataal gingen etteren en zweren. Wie daar het slachtoffer van wordt, moet lopen of hij een steen aan zijn voet voortsleept (…); hij is overal de laatste, en wordt overal getrapt; hij kan niet weglopen als hij nagezeten wordt; zijn voeten zetten op, en hoe erger ze opzetten, des te ondraaglijker knellen het hout en het linnen van zijn schoenen hem.' Zonder veel omhaal gooit hij me de oorlog in en brengt me bij de vraag die iedereen zich bij onheilstijdingen wel eens stelt: waar grijp je naar als je op pad moet en je maar één object mag meenemen? Zelf heb ik altijd gedacht: een deken. Maar misschien zijn schoenen wel belangrijker, al wordt verder in Levi's verslag duidelijk dat naald en draad ook een niet te onderschatten bezit zijn als het koud is en de zeldzame knopen aan je kleren goed vast moeten blijven.

Hij stelt me in staat om leed met leed te vergelijken. Ik weet dat het niet hoort, smart is niet op een waardenschaal uit te drukken, en er schuilt groot gevaar in het afwegen van wie er nu het ergst is getroffen, maar ik betrap mezelf er voortdurend op dat ik gradaties zoek, zeker in boeken. Hij heeft het over de rit in de goederentrein waarvan de deuren vier dagen lang niet worden geopend. Telkens wanneer de trein stilstaat roepen de uitgeputte reizigers om water, 'al was het maar een hand sneeuw'. De twee vrouwen in de wagon die hun kind aan de borst voeden jammeren het meest. Hun lijden is groter dan dat van de anderen, geen haar op mijn hoofd die daaraan twijfelt. De anderen lijden dorst, zij Dorst met hoofdletter; ik heb zelf kinderen gevoed en kan me daar wat bij voorstellen.

De gortdroge beschrijving van Levi verlost me van de gladde opsplitsing tussen dader en slachtoffer waarin men me in Washington wil doen geloven. 'Uitverkoren' kunnen we op vele manieren zijn. Dat volk dat door de Duitsers wordt verworpen gaat zich in de kampen nog eens opsplitsen in de 'verlorenen' en de 'geredden'. 'Andere tweedelingen (goeden en kwaden, wijzen en dwazen, laffen en dapperen, pech- en geluksvogels) zijn veel minder scherp, lijken minder vast geworteld en bieden vooral ook ruimte aan tal van ingewikkelde tussenvormen.' Ten onder gaan is de gewone weg, voorbehouden aan zij die de bevelen uitvoeren, niet méér eten dan hun rantsoen, en de regels van het kamp volgen. De geredden zijn zij die ritselen, bedriegen, afzetten en stelen. Er ontstaan nieuwe codes, veel complexer dan de te verwachten solidariteit onder underdogs. Het inzicht dat een medemens in de extreme context van het Lager alleen nog maar een rivaal kan zijn, maakt oorlog tot het ingewikkelde gebeuren waar sprookjes aan voorbij gaan. Wat blijft er nog over van dat volk dat de vijand was omdat het samenklitte, dat bestond uit lieden die allemaal over dezelfde kam konden worden geschoren omdat ze gelijk dachten en handelden? In hun nieuwe omstandigheden gaan de slechten zich opnieuw opdelen in goeden en slechten, en die slechten weer in goeden en slechten, tot je niets overhoudt dan de verwarrende, gefragmenteerde werkelijkheid die ons leven is. Als er veel op het spel staat worden slachtoffers daders en omgekeerd, in een cascade die pas eindigt in de vernietiging. De SS-ers zijn in Levi's verslag aanwezig, maar zeer op de achtergrond. Hij heeft weinig aandacht voor hen, ze zijn niet wat hem interesseert. De drang om te overleven staat geen beslommering met het Grote Kwaad toe: in iedere bedgenoot, in elke hongerige medegevangene die zijn hemd wil ruilen voor een homp brood, moet hij naast de lotsverbondenheid het ondeugdelijke zien, de mogelijkheid dat ook een vriend straks naast zijn bed zal staan wachten tot hij zo ziek is dat hij zijn eten laat staan. Volgens Gitta Sereny is de hoofdletter aan Holocaust overbodig. De hoofdletter getuigt van arrogantie want hij laat uitschijnen dat het ene leed groter is dan het andere. Als ik Holocaust met hoofdletter schrijf, is dat niet in de eerste plaats omdat ik vind dat de vernietiging van de joden 'historischer' is geweest dan de vernietiging van andere volkeren, maar omdat ik die vernietiging kan invullen. Ze is gedocumenteerd door mijn mede-Europeanen, mensen als Primo Levi, Georgio Bassani, Bruno Schulz, Jean Améry, Art Spiegelman, Danilo Kis, Aleksandar Tišma, Anne Frank, schrijvers die de beeldspraak hanteren we die kennen, de stilistische middelen aanwenden die we gewoon zijn, en die naast de vervreemding die ze veroorzaken erin slagen herkenbaarheid teweeg te brengen. Ze maken het mogelijk om te wikken en te wegen. In de ene schaal leggen ze zichzelf, in de ander niet een lijdend volk waarmee ze zich willen meten, maar het leed en leven van de lezer.

(De herkenbaarheid die ik bij Levi vind vormt ook een gevaar. We begrijpen niet de moslimvrouw die de bourka draagt, we weten niet wat ze doet als ze keelgeluiden maakt, treurt ze of uit ze haar blijdschap? De Italiaanse jood Primo Levi begrijpen we, zijn taal is glashelder, de culturele context van waaruit hij denkt is de onze. In die zin worden de boodschappen die we onderling doorgeven, de getuigenissen, de romans, misschien wel kwalijk vanwege het gemak waarmee we in het verhaal stappen. Onze empathie gaat naar zij die er het best in slagen hem op te wekken. Dat is wat een roman doet: ons uitnodigen in de huid van een ander te kruipen. En de huid van de Westerse verteller past ons zoveel beter dan die van bijvoorbeeld el hakawati, de Arabische verteller! Zijn we bereid door de vervreemding te gaan die het lezen van de teksten van ons onbekende talen en literaturen ons oplegt? Wie zal die boeken voor ons vertalen, waar zal het geld vandaan komen dat nodig is om de promotie voor dat moeilijk verkoopbare boek te voeren?).

Levi heeft zijn verslag geschreven, miljoenen mensen hebben het gelezen, het is gecanoniseerd en ontleed, maar we zijn een halve eeuw verder en de televisiestations ronken van sloganeske oorlogstaal. Hoe vruchtbaar is het om oorlog blijvend te bevragen, erover na te denken en te schrijven? Met de dagen zo kort, de luchten zo grijs en een boek op de schoot, komt de overtuiging dat in oorlogstijd de enige legitieme daad het zwijgen is, de beschuldigende stilte. Ik lees immers dat je een oorlog alleen maar kunt ondergaan, zelfs al weiger je hem te aanvaarden. 'Het zijn de ontberingen, de slagen, de kou, de dorst geweest die ons drijvend hebben gehouden op de leegte van een bodemloze wanhoop, zowel gedurende de reis als later. Zeker niet de wil om te leven, noch een bewuste aanvaarding: dat zijn dingen waartoe maar enkele mensen in staat zijn, en wij waren niet meer dan een doorsnee staaltje mensheid.'

De helende kracht van literatuur, vergeet het maar. Hooguit komt er een soort leesgenoegen uit de eenvoud van Levi's schriftuur, het gevoel dat een kind het kan lezen, maar het doet evengoed de vertwijfeling binnensluipen. Hoewel je het had willen lezen omwille van de taal en de heldere vorm, is het de inhoud die je nekt. Vertroosting krijg je niet, wel slapeloze nachten en gepieker over wat jij zou doen als je op de vlucht moest. Zo ga je, tegen je eigen voornemen in, weer zoeken naar sleutels, naar oplossingen en verklaringen. Wellicht valt aan etnocentrisch denken niet te verhelpen. Ons met de oogkleppen waartoe we zijn veroordeeld verzoenen kan een strategie zijn, maar dan wel mits we onszelf en elkaar voortdurend aan dat versmalde blikveld herinneren. Rammelen aan het systeem waar je in zit is wellicht altijd moediger en doeltreffender dan het systeem van anderen aangaan. Laat de moslims Bin Laden demoniseren, dan doen wij Bush wel. Elkaar in eigengereidheid opvoeden en generaties grootbrengen die weten hoe ze kritiek kunnen uiten en incasseren kan helpen. En elkaar leren om niet meteen 'nestbevuiler' te roepen naar wie de eigen rangen de mantel uitveegt.

Er is gezegd dat na 11 september de wereld niet meer dezelfde was. Dat geloof ik niet, niet na wat Levi zegt: 'Iedereen ontdekt vroeg of minder vroeg in zijn leven dat het volmaakte geluk onbereikbaar is, maar weinigen staan stil bij de tegenovergestelde gedachte: dat hetzelfde geldt voor het volmaakte ongeluk. De krachten die zich tegen de verwezenlijking van die beide uitersten verzetten zijn van dezelfde aard: ze komen voort uit onze menselijke staat, die niets dat oneindig is verdraagt.' Er is geen waterscheiding, toen niet en nu niet, niet na de kindermoorden en niet na de voedselcrisissen. Sinds onze hersenen het verleden met de toekomst kunnen verbinden, beseffen we dat alles wat we hebben verloren kan gaan. Opgroeien, volwassen worden, verouderen, heb ik ervaren als lange lessen in het omgaan met die wetenschap, en als een oefening om het opbouwende ervan in te zien in plaats van het af te doen als doemdenkerij. We leren schoksgewijs, maar wie alléén schoksgewijs leert, heeft een probleem, omdat de schokken steeds groter moeten worden om nog van te leren.

Niet dat zo'n kijk op de aard van het beest de vertwijfeling doet verdwijnen, of op een of andere manier troost biedt. 'Het is een geluk dat het vandaag niet waait. Eigenaardig, op de een of andere manier heb je altijd het gevoel dat je geluk hebt, dat de een of andere toevalligheid, hoe nietig ook, je op de rand van de afgrond tegenhoudt en je laat leven. Het regent, maar het waait niet.' Soelaas vind ik niet in wat Levi me vertelt, zelfs niet in het hoe, hoogstens in het feit dat hij het me vertelt, de moeite heeft genomen dat te doen, me helemaal deel makend zijn uitputting, waardoor ik lees en herlees. 'Zo vaak we naar de stem van ons lichaam luisteren, zo vaak we onze spieren en organen ondervragen, is het antwoord hetzelfde: onze krachten zijn niet toereikend. Alles om ons heen spreekt van ontbinding en eind.'

Verschenen in De Morgen van 2 januari 2002

Geen opmerkingen: