Een stralende ochtend zoals je er in een jaar misschien een stuk of vijf ziet, volop zon maar niet te warm, een lucht die strak is als een jonge deerne. Ik haal het bleekblauwe fietsje van stal en rijd ermee naar perron zeven, waar ik het op de trein hijs om nog eens in K. te gaan fietsen, de stad waar ik de eerste helft van mijn leven heb doorgebracht. Sinds een paar weken koester ik het verlangen daar nog eens doorheen te pedaleren, wat twintig jaar geleden is, de tijd die een mens nodig heeft om volwassen te worden. Baby's die geboren werden toen ik de vorige keer door K. fietste, zijn nu volwassen jongens en meisjes die met koptelefoons op de oren lopen in het midden van de straat.
Je kunt het raar vinden, zo'n wens om nog eens door de stad te fietsen waar je vroeger zo vaak hebt gefietst, zonder doel of echte reden. Maar elk zijn afwijking, nietwaar ? Dingen die door anderen normaal worden gevonden, zijn voor mij dan weer tamelijk onbegrijpelijk. Zo liep ik deze week met een collega door de Veldstraat toen die opeens begon te beven en mij zijn fototoestel in de handen drukte. Hij wou per se een kiekje van zichzelf en de mij onbekende jongeman die zopas ons pad had gekruist. Bleek dat een zekere Ruiz te zijn, sympathieke kerel en naar verluidt de beste voetballer op de Belgische velden. Een kwartier later was mijn kameraad nog helemaal extatisch. Zijn knieën knikten, zoals ze bij mij nog niet zouden knikken mocht Barack Obama zelve mij onverwacht over de bol hebben gewreven. Mij zei het niets. Ik vind voetballers even opwindend als de handleiding van een Ikeameubel dat al gemonteerd is.
De stad K. lijkt danig gekrompen sinds ik er weg ben. Dat dit ooit mijn hele universum was. Het lijkt zo klein allemaal, zo provinciaal, van het ziekenhuis waar ik geboren ben tot mijn vroegere college met zijn veel te hoge toren, dat nu omheind is als een prison. "Deze school wordt elektronisch bewaakt", lees ik op een bordje. Het fietsje rijdt voortreffelijk en vervult met glans zijn rol van teletijdmachine. Herinneringen komen tastbaar en kraakvers naar boven. Hoewel er flink wat in het straatbeeld is veranderd, voel ik mij weer even zeventien. Mijn madeleinekoekje is een bleekblauwe vouwfiets van het merk Dahon.
Verder gaat het, naar het dorp waar ik woonde. Het bouwvallige huisje waar ik mijn kleutertijd heb doorgebracht, staat er nog, alsmede de bunkers waar vlas werd geroot. Ik vind zelfs de poelen waar we met onze vlotten in speelden. Ze liggen er verlaten bij, alsof alle kinderen zijn weggeroepen voor het eten. De overwelfde beek, die aan de oppervlakte komt in een muil die eruitziet als de toegang tot de onderwereld, vertoont nog hetzelfde futloze watervalletje als dertig jaar geleden. Ik sta op de plek waar we met ijzeren schijven, afval van de wasmachinefabriek, muskusratten trachtten te raken. Hier tenminste heeft de tijd stilgestaan. Alles ruikt naar mest en aarde en naar verse zomer.
De neergelaten rolluiken van het appartement waar ik later met mijn grootouders woonde. Het Mariabeeld in de grot met de woorden "Ik kom het lijden verlichten". De dreef waar ik op vrijdagavond na school afsprak met Tania, de dochter van de lingeriewinkel die er met haar blonde lokken erg onschuldig uitzag. Ik liep zot van haar, tot ik haar op café betrapte terwijl ze zoende met een andere gast. Ze zag mij, en ze lachte. Ik vervloekte mijzelf omdat het toch zeer deed.
Veruit het domste wat een mens kan doen, is zijn geluk afhankelijk maken van de liefde van iemand anders. Dat zou ik stilaan moeten weten, na veertig jaar op deze bol te hebben rondgecrost. En dat het waar is wat de Boeddha heeft verkondigd : de oorzaak van alle lijden ligt in de begeerte. Dat heb ik altijd een beetje een deus ex machina gevonden. Wie geen verwachtingen koestert, kan naturalmente niet worden ontgoocheld. Maar je houdt weinig over, zo zonder begeerte.
Wat natuurlijk ook kan, is dat ik de Boeddha nog altijd niet goed heb begrepen.
Je kunt het raar vinden, zo'n wens om nog eens door de stad te fietsen waar je vroeger zo vaak hebt gefietst, zonder doel of echte reden. Maar elk zijn afwijking, nietwaar ? Dingen die door anderen normaal worden gevonden, zijn voor mij dan weer tamelijk onbegrijpelijk. Zo liep ik deze week met een collega door de Veldstraat toen die opeens begon te beven en mij zijn fototoestel in de handen drukte. Hij wou per se een kiekje van zichzelf en de mij onbekende jongeman die zopas ons pad had gekruist. Bleek dat een zekere Ruiz te zijn, sympathieke kerel en naar verluidt de beste voetballer op de Belgische velden. Een kwartier later was mijn kameraad nog helemaal extatisch. Zijn knieën knikten, zoals ze bij mij nog niet zouden knikken mocht Barack Obama zelve mij onverwacht over de bol hebben gewreven. Mij zei het niets. Ik vind voetballers even opwindend als de handleiding van een Ikeameubel dat al gemonteerd is.
De stad K. lijkt danig gekrompen sinds ik er weg ben. Dat dit ooit mijn hele universum was. Het lijkt zo klein allemaal, zo provinciaal, van het ziekenhuis waar ik geboren ben tot mijn vroegere college met zijn veel te hoge toren, dat nu omheind is als een prison. "Deze school wordt elektronisch bewaakt", lees ik op een bordje. Het fietsje rijdt voortreffelijk en vervult met glans zijn rol van teletijdmachine. Herinneringen komen tastbaar en kraakvers naar boven. Hoewel er flink wat in het straatbeeld is veranderd, voel ik mij weer even zeventien. Mijn madeleinekoekje is een bleekblauwe vouwfiets van het merk Dahon.
Verder gaat het, naar het dorp waar ik woonde. Het bouwvallige huisje waar ik mijn kleutertijd heb doorgebracht, staat er nog, alsmede de bunkers waar vlas werd geroot. Ik vind zelfs de poelen waar we met onze vlotten in speelden. Ze liggen er verlaten bij, alsof alle kinderen zijn weggeroepen voor het eten. De overwelfde beek, die aan de oppervlakte komt in een muil die eruitziet als de toegang tot de onderwereld, vertoont nog hetzelfde futloze watervalletje als dertig jaar geleden. Ik sta op de plek waar we met ijzeren schijven, afval van de wasmachinefabriek, muskusratten trachtten te raken. Hier tenminste heeft de tijd stilgestaan. Alles ruikt naar mest en aarde en naar verse zomer.
De neergelaten rolluiken van het appartement waar ik later met mijn grootouders woonde. Het Mariabeeld in de grot met de woorden "Ik kom het lijden verlichten". De dreef waar ik op vrijdagavond na school afsprak met Tania, de dochter van de lingeriewinkel die er met haar blonde lokken erg onschuldig uitzag. Ik liep zot van haar, tot ik haar op café betrapte terwijl ze zoende met een andere gast. Ze zag mij, en ze lachte. Ik vervloekte mijzelf omdat het toch zeer deed.
Veruit het domste wat een mens kan doen, is zijn geluk afhankelijk maken van de liefde van iemand anders. Dat zou ik stilaan moeten weten, na veertig jaar op deze bol te hebben rondgecrost. En dat het waar is wat de Boeddha heeft verkondigd : de oorzaak van alle lijden ligt in de begeerte. Dat heb ik altijd een beetje een deus ex machina gevonden. Wie geen verwachtingen koestert, kan naturalmente niet worden ontgoocheld. Maar je houdt weinig over, zo zonder begeerte.
Wat natuurlijk ook kan, is dat ik de Boeddha nog altijd niet goed heb begrepen.
Reacties: jp.mulders@skynet.be
Geen opmerkingen:
Een reactie posten