Zo'n zondag is het waarop alles pais en vree is, om dat zo maar eens te zeggen, zo'n dag waarop de zon als goudstof door de berken valt waardoor het lijkt alsof de wereld bestuurd wordt door een rechtvaardige hand en alle onheil maar tijdelijk oponthoud is. We hebben op het rode bed een middagslaapje bedreven, het bed met de papavers, en ik heb paté du chef Marcel bereid, een recept dat ik in de vorige eeuw nog van de vader van Jotie T'Hooft heb gekregen, en dat ik af en toe nog eens bereid om Marcel te gedenken, Marcel met de witte haren en de witte baard die aan de telefoon altijd zo waardig zijn naam uitsprak. Je vindt dat niet vaak meer, mensen die hun naam uitspreken met een zekere trots, vaker raffelen ze dat af alsof ze zich schamen en zo verwonderlijk is dat eigenlijk niet. Verwonderlijker is dat we iPods en ruimtesondes hebben, maar nog altijd Decaesstecker en Turtelboom heten. "Zoals het dier ?" vroeg ik, toen een meisje zich onlangs aan mij voorstelde als Gloria Buffel. Zij knikte en bloosde een beetje.
250 gram kalfsgehakt, 1 soeplepel bosbessen, 1 geut portwijn - in de gedoofde oven langzaam laten afkoelen. Het voelt raar dit te lezen in het handschrift van iemand die heden reeds zelf is gedoofd en je vanuit het graf instructies geeft om je buikje lekker rond te smullen. Smakelijk ! staat er tot besluit met een sierlijke krul, en ik betreur het dat ik Marcel geen geut lekkere portwijn meer kan inschenken. Zelf goot hij die in geheimzinnige groene flessen uit de napoleontische tijd, die hij ergens op de kop had kunnen tikken. Maar swat, dat alles is lang voorbij, een van die treinen waarvan je de achterlichten in de verte ziet verdwijnen, in nacht en nevel en de geur van oude regenjassen. De wereld hangt van afscheid samen maar intussen proberen we er het beste van te maken en onze tijd nuttig te besteden, door bijvoorbeeld naar het museum van dr. Guislain te rijden waar een tentoonstelling loopt over het geheugen, wat een mooie bestemming lijkt voor een wat overbelichte zondagmiddag als deze. De plek blijkt echter nogal confronterend, met doeken vol bloed en afgehakte handen die aan de takken van de bomen hangen en hersens op sterk water en zelfs het steekkaartensysteem van een alzheimerpatiënt, die op duizenden kaartjes alles nauwgezet noteerde, tot zelfs zijn lievelingseten, dat hij op den duur óók dreigde te vergeten.
Er zijn oude rolstoelen en brancards en nagebouwde lazaretten en grote foto's van patiënten die in een insulinecoma worden gebracht. Het meest adembenemend vind ik de foto's van de Wagners, een Duits koppel dat zichzelf elk jaar op kerstavond gefotografeerd heeft, van 1900 tot 1945. Je ziet het jonge stel, in het begin nog kinderen haast, jaar na jaar vergrijzen en rimpels krijgen met een wreedheid die je normaal bespaard blijft omdat je dagelijks in de spiegel kijkt en dus langzaam wordt voorbereid.
Dit is niet wat wij verwachtten als milde verstrooiing. Het besef dat heel ons universum, van de geur van doperwtjes tot onze diepste emoties, chemisch en elektrisch en dus kwetsbaar is, wordt er nogal ingewreven. Het leed loert grijzend om elke hoek en ik wou dat ik zo iemand was die moppen tapt, en die zich overal met een kwinkslag vanaf kan maken. Bij gebreke aan deze handige eigenschap, om de benauwdheid af te schudden, maken wij een boswandeling in de herfst. In de huizen zien wij haardvuren branden en een reiger vangt een vis. Er zijn dingen die wij onuitgesproken laten, om tot slot in het witte dorpje een pannenkoek te eten met boter en suiker. De troostende waarde van pannenkoek kan nauwelijks worden overschat - zeker als in het etablissement van die deftige oude dametjes zitten met dure jassen en wenkbrauwen die geëpileerd zijn in de jaren zestig, toen zij jonge meisjes waren. Op tafel staan kelken Chimay en Orval en Westmalle.
Thuisgekomen stel ik vast dat maar liefst drie orchideeën in de vensterbank op het punt staan weer te bloeien.
250 gram kalfsgehakt, 1 soeplepel bosbessen, 1 geut portwijn - in de gedoofde oven langzaam laten afkoelen. Het voelt raar dit te lezen in het handschrift van iemand die heden reeds zelf is gedoofd en je vanuit het graf instructies geeft om je buikje lekker rond te smullen. Smakelijk ! staat er tot besluit met een sierlijke krul, en ik betreur het dat ik Marcel geen geut lekkere portwijn meer kan inschenken. Zelf goot hij die in geheimzinnige groene flessen uit de napoleontische tijd, die hij ergens op de kop had kunnen tikken. Maar swat, dat alles is lang voorbij, een van die treinen waarvan je de achterlichten in de verte ziet verdwijnen, in nacht en nevel en de geur van oude regenjassen. De wereld hangt van afscheid samen maar intussen proberen we er het beste van te maken en onze tijd nuttig te besteden, door bijvoorbeeld naar het museum van dr. Guislain te rijden waar een tentoonstelling loopt over het geheugen, wat een mooie bestemming lijkt voor een wat overbelichte zondagmiddag als deze. De plek blijkt echter nogal confronterend, met doeken vol bloed en afgehakte handen die aan de takken van de bomen hangen en hersens op sterk water en zelfs het steekkaartensysteem van een alzheimerpatiënt, die op duizenden kaartjes alles nauwgezet noteerde, tot zelfs zijn lievelingseten, dat hij op den duur óók dreigde te vergeten.
Er zijn oude rolstoelen en brancards en nagebouwde lazaretten en grote foto's van patiënten die in een insulinecoma worden gebracht. Het meest adembenemend vind ik de foto's van de Wagners, een Duits koppel dat zichzelf elk jaar op kerstavond gefotografeerd heeft, van 1900 tot 1945. Je ziet het jonge stel, in het begin nog kinderen haast, jaar na jaar vergrijzen en rimpels krijgen met een wreedheid die je normaal bespaard blijft omdat je dagelijks in de spiegel kijkt en dus langzaam wordt voorbereid.
Dit is niet wat wij verwachtten als milde verstrooiing. Het besef dat heel ons universum, van de geur van doperwtjes tot onze diepste emoties, chemisch en elektrisch en dus kwetsbaar is, wordt er nogal ingewreven. Het leed loert grijzend om elke hoek en ik wou dat ik zo iemand was die moppen tapt, en die zich overal met een kwinkslag vanaf kan maken. Bij gebreke aan deze handige eigenschap, om de benauwdheid af te schudden, maken wij een boswandeling in de herfst. In de huizen zien wij haardvuren branden en een reiger vangt een vis. Er zijn dingen die wij onuitgesproken laten, om tot slot in het witte dorpje een pannenkoek te eten met boter en suiker. De troostende waarde van pannenkoek kan nauwelijks worden overschat - zeker als in het etablissement van die deftige oude dametjes zitten met dure jassen en wenkbrauwen die geëpileerd zijn in de jaren zestig, toen zij jonge meisjes waren. Op tafel staan kelken Chimay en Orval en Westmalle.
Thuisgekomen stel ik vast dat maar liefst drie orchideeën in de vensterbank op het punt staan weer te bloeien.
Reacties : jp.mulders@skynet.be
Geen opmerkingen:
Een reactie posten