Opeens was er dat woord, dat je normaal zelden hoort maar dat nu de gesprekken en nieuwsberichten beheerste : het luchtruim, dat heden was gesloten. Ik kan me voorstellen dat het nefast is voor de economie maar tegelijk vond ik het imposant : de lucht zoals die was, en altijd geweest is vóór de mens hem begon te doorkerven met witte strepen, als ladders in de panty van een lichtekooi. Ik voelde een soort sympathie voor die verre vulkaan met zijn onuitsprekelijke naam, die er in zijn eentje in slaagde ons aan de grond te houden, met onze rusteloze benen en onze vliegtuigananassen. Op slag bleek hoe verwaand prikklokken en dienstregelingen in wezen zijn, hoe weinig ervoor nodig is om ons vleugellam te maken. Met alle begrip voor het leed van de reiziger, maar als maatschappelijk verschijnsel vond ik het interessant dat de dingen eens niet liepen zoals wij ze hadden gepland, wij, masters of the universe die denken de planeet kapot te kunnen maken. Terwijl wij fruitvliegjes zijn, op haar genereuze flanken.
's Nachts, terwijl in het luchtruim boven ons niets anders twinkelde dan sterren, droomde ik over dingen die nogal kinderlijk zijn voor een man van intussen welhaast middelbare jaren. Robotachtige verschijnsels met enorme vuurkracht waren eropuit mij om zeep te helpen. Hun leider, de opperterminator zeg maar, hield ervan om kat en muis te spelen. Af en toe leek hij voor rede vatbaar. Ik probeerde hem er dan van te overtuigen dat ik nog nuttig kon zijn, een argument waar hij schijnbaar oren voor had om dan, bij wijze van conclusie, toch telkens weer met zijn massieve kop te schudden. Ik moest ausradiert worden, dat was het woord dat hij gebruikte, met het accent van Arnold Schwarzenegger. Er was niets dat ik kon doen of zeggen om hem te doen terugkomen van dat besluit.
Buiten, achter zijn metalen schouders die op aaneengelaste bromfietsen leken, strekten zich akkers uit vol glorieuze korenhalmen. Daarheen moest ik vluchten, besefte ik. Maar overal waren kleverige roltrappen en doodlopende gangen, en telkens weer zag ik zijn meccanokop verschijnen vanachter een hoek in het winkelcentrum waar deze gebeurtenissen zich blijkbaar afspeelden. Het rare was dat hier geen paniek uitbrak, dat de klanten en winkeljuffers de aanwezigheid van de opperterminator integendeel normaal vonden en zelfs op prijs leken te stellen. Soms bleef hij staan voor een etalage om met zijn kwijlkop de horloges te bewonderen, waardoor ik weer wat voorsprong kreeg.
De droom was er een van het zeldzame soort waaruit je wakker kunt schrikken om dan weer in te dommelen en de verhaallijn terug op te nemen. Dit deed afbreuk aan de geloofwaardigheid van de opperterminator, want zo'n gedrocht dat braaf wacht tot je van het toilet terugkomt om je kop eraf te knallen, dat kun je moeilijk ernstig nemen. Op de duur kreeg het bijna iets gezelligs. Ik weet zelfs niet meer hoe het afliep en of de opperterminator mij uiteindelijk te pakken kreeg, dan wel verdampte tot onwelriekende nevelslierten boven de oersoep van mijn archetypes.
Blijkbaar werd de stilte in het luchtruim op de een of andere manier gecompenseerd door intensieve vliegbewegingen in ons onderbewuste. Later die nacht schrok ik nog een keer wakker, toen mijn vriendin half rechtop in bed bleek te zitten, met de armen een onzichtbaar gevaar afwendend en daarbij roepend "nee, nee !", alsof zij in doodsnood verkeerde. Zij heeft dat soms, ik ben eraan gewoon geraakt haar tot bedaren te brengen met sussende woorden. Ik kan het niet laten er dan naar te vissen wat het is dat haar zo'n schrik inboezemt. Meestal komt hierop geen antwoord. Nu echter zei zij, nahuiverend : "Een spin. Veel spinnen. Hooiwagens !" En zij lag allang weer te slapen terwijl ik dat nog innemend vond, dat zulke onschuldige diertjes haar in haar dromen belaagden - in een wereld waarin terroristen op het punt staan atoombommen te bemachtigen. Als het maar een hooiwagen is, mijn lief. Daarvoor ben ik niet bang. Ik laat die op mijn hand lopen en vang hem in een beker, waarop ik hem buiten op hoge poten verontwaardigd zie verdwijnen, mij achterlatend met het prettige gevoel een leven te hebben gespaard, al was het dan een pluimgewicht.
De volgende ochtend, toen de zon rees vanachter de schoorstenen en liftopbouwsels in het oosten, ging het luchtruim voorzichtig en mondjesmaat weer open. Ik stond voor het raam en keek naar boven. Ondanks mijzelf voelde ik een vage trots, toen ik het herwonnen wonder van de witte ladders zag en mij een verre verwant van Icarus waande.
's Nachts, terwijl in het luchtruim boven ons niets anders twinkelde dan sterren, droomde ik over dingen die nogal kinderlijk zijn voor een man van intussen welhaast middelbare jaren. Robotachtige verschijnsels met enorme vuurkracht waren eropuit mij om zeep te helpen. Hun leider, de opperterminator zeg maar, hield ervan om kat en muis te spelen. Af en toe leek hij voor rede vatbaar. Ik probeerde hem er dan van te overtuigen dat ik nog nuttig kon zijn, een argument waar hij schijnbaar oren voor had om dan, bij wijze van conclusie, toch telkens weer met zijn massieve kop te schudden. Ik moest ausradiert worden, dat was het woord dat hij gebruikte, met het accent van Arnold Schwarzenegger. Er was niets dat ik kon doen of zeggen om hem te doen terugkomen van dat besluit.
Buiten, achter zijn metalen schouders die op aaneengelaste bromfietsen leken, strekten zich akkers uit vol glorieuze korenhalmen. Daarheen moest ik vluchten, besefte ik. Maar overal waren kleverige roltrappen en doodlopende gangen, en telkens weer zag ik zijn meccanokop verschijnen vanachter een hoek in het winkelcentrum waar deze gebeurtenissen zich blijkbaar afspeelden. Het rare was dat hier geen paniek uitbrak, dat de klanten en winkeljuffers de aanwezigheid van de opperterminator integendeel normaal vonden en zelfs op prijs leken te stellen. Soms bleef hij staan voor een etalage om met zijn kwijlkop de horloges te bewonderen, waardoor ik weer wat voorsprong kreeg.
De droom was er een van het zeldzame soort waaruit je wakker kunt schrikken om dan weer in te dommelen en de verhaallijn terug op te nemen. Dit deed afbreuk aan de geloofwaardigheid van de opperterminator, want zo'n gedrocht dat braaf wacht tot je van het toilet terugkomt om je kop eraf te knallen, dat kun je moeilijk ernstig nemen. Op de duur kreeg het bijna iets gezelligs. Ik weet zelfs niet meer hoe het afliep en of de opperterminator mij uiteindelijk te pakken kreeg, dan wel verdampte tot onwelriekende nevelslierten boven de oersoep van mijn archetypes.
Blijkbaar werd de stilte in het luchtruim op de een of andere manier gecompenseerd door intensieve vliegbewegingen in ons onderbewuste. Later die nacht schrok ik nog een keer wakker, toen mijn vriendin half rechtop in bed bleek te zitten, met de armen een onzichtbaar gevaar afwendend en daarbij roepend "nee, nee !", alsof zij in doodsnood verkeerde. Zij heeft dat soms, ik ben eraan gewoon geraakt haar tot bedaren te brengen met sussende woorden. Ik kan het niet laten er dan naar te vissen wat het is dat haar zo'n schrik inboezemt. Meestal komt hierop geen antwoord. Nu echter zei zij, nahuiverend : "Een spin. Veel spinnen. Hooiwagens !" En zij lag allang weer te slapen terwijl ik dat nog innemend vond, dat zulke onschuldige diertjes haar in haar dromen belaagden - in een wereld waarin terroristen op het punt staan atoombommen te bemachtigen. Als het maar een hooiwagen is, mijn lief. Daarvoor ben ik niet bang. Ik laat die op mijn hand lopen en vang hem in een beker, waarop ik hem buiten op hoge poten verontwaardigd zie verdwijnen, mij achterlatend met het prettige gevoel een leven te hebben gespaard, al was het dan een pluimgewicht.
De volgende ochtend, toen de zon rees vanachter de schoorstenen en liftopbouwsels in het oosten, ging het luchtruim voorzichtig en mondjesmaat weer open. Ik stond voor het raam en keek naar boven. Ondanks mijzelf voelde ik een vage trots, toen ik het herwonnen wonder van de witte ladders zag en mij een verre verwant van Icarus waande.
jp.mulders@skynet.be
Geen opmerkingen:
Een reactie posten