Het is windstil, in het midden van wat sinds de dieren nog spraken de Grote Vakantie wordt genoemd. Iedereen is het land uit gevlucht, van mijn kapster tot de man die zo goed virussen van mijn peesee kan jagen en zelfs mijn kleermaker - die heb ik niet, maar mocht ik er een hebben, dan was hij het nu zeker ook allang afgebold.
Ik daarentegen zit gewoon thuis, te midden van vertrouwde dingen, en ik luister naar een cd met 'zestien adembenemende voorbeelden van klankschalen, Aziatische gongs en tempelbellen'. Tepelbellen, had ik eerst gelezen en ik probeerde mij daar al iets bij voor te stellen toen ik zag dat er een letter méér stond en het dus tempelbellen waren, wat als woord minder tot de verbeelding spreekt, maar toch.
Denk niet dat ik met klankschalen of tempelbellen lach. Voornoemde cd is sinds kort zelfs een van mijn favorieten omdat hij mij een kostbaarheid verschaft, een zeldzaam goed in mijn opgejaagde bestaan, belangrijker dan roze champagne of waterkranen van klaterend goud. Ik bedoel : rust. Het diepe gebrom en ijle gezinder, door sommigen helend genoemd, maakt dat gevoel van tevredenheid in mij los dat zo gegeerd is in de wereld en waarvoor sommigen de zotste dingen zouden doen. IJlings het land ontvluchten bijvoorbeeld, zodra de Grote Vakantie is uitgebroken, alsof zij een heel jaar tegen hun zin opgesloten hebben gezeten in dit gefrituurde kikkerland en nu eindelijk worden gelucht.
Het moet lastig zijn, zo te leven, in een routine waar je uit weg wilt zodra je kunt. Zelf ben ik tevredener, met Dreamland en de Blaarmeersen en de oprit van de E40, en af en toe een indrukwekkend boek. Ik haal opgelucht adem als ik iedereen zie vertrekken en overal lege parkeerplaatsen aantref, tot zelfs voor het kantoor van de Post. Het toont mij op aanschouwelijke wijze hoe fijn het hier zou zijn, mochten er niet altijd overal mensen komen uitgekropen. Thuisblijven in de vakantie : misschien is het wel een symptoom van tevredenheid met je lot en je dagelijks leven. Het bewijs dat je niet genoeg sleur kent om eraan te willen ontsnappen.
Af en toe kom ik natuurlijk wel eens buiten. Als de maan bij volle daglicht aan de hemel staat, ga ik met het weergaloze meisje wandelen in het park. Ik pluk dan van die aren, of zijn het halmen, waarvan ik de naam niet ken, maar die haast zeker bij het onkruid worden ingedeeld. Als je ermee gooit, blijven ze in haren en kledingstukken plakken. Wat is het lang geleden dat ik dát nog had gedaan. Het meisje gooit terug en ik hoor het verre kind in mij lachen.
We hebben brood meegebracht voor de eendjes, maar dat is buiten de onzichtbare hand gerekend die alles in dit land op soms tergend gedetailleerde wijze regelt. Bij het vijvertje, waarin een reusachtig bronzen paard woest klauwt naar de hemel, staat een bordje met de mededeling dat het verboden is de eendjes te voeren. "Het voer dat mensen meebrengen is onnatuurlijk, eenzijdig en dus ongezond", lees ik. "De eenden hoeven geen moeite meer te doen om aan voedsel te geraken en worden lui, dik en ziek."
Dat laatste heeft iemand met blauwe stift omcirkeld, en er in haastige hanenpoten bijgeschreven : "zoals de politiekers !"
Deze opmerking brengt mij aan het lachen. Niet omdat ik ze zo grappig vind, maar omdat iemand de moeite heeft genomen dat erbij te krabbelen, met gevaar te worden betrapt. De afkeer van de politiekers moet wel diep zitten.
Op weg naar huis worden het meisje en ik op het zebrapad doorgelaten door een man in een onbeduidende auto. Hij glimlacht zelfs naar ons.
Waarom zijn het meestal de mensen in onbeduidende auto's die vriendelijk blijken ? Zijn zij vriendelijk omdat zij in een onbeduidende auto rijden, of rijden zij in een onbeduidende auto omdat zij vriendelijk zijn ? Daarbij stelt zich, zoals vaker, de moeilijk te beantwoorden vraag van de kip of het ei. Aan dit onderwerp zou ik nog wel een doctoraatsverhandeling durven wijden, alsook aan de entomologische kwestie of bijen weten dat ze zullen sterven als zij steken.
Ik daarentegen zit gewoon thuis, te midden van vertrouwde dingen, en ik luister naar een cd met 'zestien adembenemende voorbeelden van klankschalen, Aziatische gongs en tempelbellen'. Tepelbellen, had ik eerst gelezen en ik probeerde mij daar al iets bij voor te stellen toen ik zag dat er een letter méér stond en het dus tempelbellen waren, wat als woord minder tot de verbeelding spreekt, maar toch.
Denk niet dat ik met klankschalen of tempelbellen lach. Voornoemde cd is sinds kort zelfs een van mijn favorieten omdat hij mij een kostbaarheid verschaft, een zeldzaam goed in mijn opgejaagde bestaan, belangrijker dan roze champagne of waterkranen van klaterend goud. Ik bedoel : rust. Het diepe gebrom en ijle gezinder, door sommigen helend genoemd, maakt dat gevoel van tevredenheid in mij los dat zo gegeerd is in de wereld en waarvoor sommigen de zotste dingen zouden doen. IJlings het land ontvluchten bijvoorbeeld, zodra de Grote Vakantie is uitgebroken, alsof zij een heel jaar tegen hun zin opgesloten hebben gezeten in dit gefrituurde kikkerland en nu eindelijk worden gelucht.
Het moet lastig zijn, zo te leven, in een routine waar je uit weg wilt zodra je kunt. Zelf ben ik tevredener, met Dreamland en de Blaarmeersen en de oprit van de E40, en af en toe een indrukwekkend boek. Ik haal opgelucht adem als ik iedereen zie vertrekken en overal lege parkeerplaatsen aantref, tot zelfs voor het kantoor van de Post. Het toont mij op aanschouwelijke wijze hoe fijn het hier zou zijn, mochten er niet altijd overal mensen komen uitgekropen. Thuisblijven in de vakantie : misschien is het wel een symptoom van tevredenheid met je lot en je dagelijks leven. Het bewijs dat je niet genoeg sleur kent om eraan te willen ontsnappen.
Af en toe kom ik natuurlijk wel eens buiten. Als de maan bij volle daglicht aan de hemel staat, ga ik met het weergaloze meisje wandelen in het park. Ik pluk dan van die aren, of zijn het halmen, waarvan ik de naam niet ken, maar die haast zeker bij het onkruid worden ingedeeld. Als je ermee gooit, blijven ze in haren en kledingstukken plakken. Wat is het lang geleden dat ik dát nog had gedaan. Het meisje gooit terug en ik hoor het verre kind in mij lachen.
We hebben brood meegebracht voor de eendjes, maar dat is buiten de onzichtbare hand gerekend die alles in dit land op soms tergend gedetailleerde wijze regelt. Bij het vijvertje, waarin een reusachtig bronzen paard woest klauwt naar de hemel, staat een bordje met de mededeling dat het verboden is de eendjes te voeren. "Het voer dat mensen meebrengen is onnatuurlijk, eenzijdig en dus ongezond", lees ik. "De eenden hoeven geen moeite meer te doen om aan voedsel te geraken en worden lui, dik en ziek."
Dat laatste heeft iemand met blauwe stift omcirkeld, en er in haastige hanenpoten bijgeschreven : "zoals de politiekers !"
Deze opmerking brengt mij aan het lachen. Niet omdat ik ze zo grappig vind, maar omdat iemand de moeite heeft genomen dat erbij te krabbelen, met gevaar te worden betrapt. De afkeer van de politiekers moet wel diep zitten.
Op weg naar huis worden het meisje en ik op het zebrapad doorgelaten door een man in een onbeduidende auto. Hij glimlacht zelfs naar ons.
Waarom zijn het meestal de mensen in onbeduidende auto's die vriendelijk blijken ? Zijn zij vriendelijk omdat zij in een onbeduidende auto rijden, of rijden zij in een onbeduidende auto omdat zij vriendelijk zijn ? Daarbij stelt zich, zoals vaker, de moeilijk te beantwoorden vraag van de kip of het ei. Aan dit onderwerp zou ik nog wel een doctoraatsverhandeling durven wijden, alsook aan de entomologische kwestie of bijen weten dat ze zullen sterven als zij steken.
Reacties : jp.mulders@skynet.be
1 opmerking:
Of bijen weten dat ze zullen sterven als ze steken, maakt mij niets uit, steken doen ze toch.
Het is als weten dat je ronder wordt als je snoept of een kater zal hebben als je de bodem van een fles wilt zien...
Weten maakt geen verschil.
Soit.
Wat mij wel steekt is dat mensen zo verwonderd kijken als er zomaar een glimlach verzonden wordt, zelfs achterdochtig soms. Ik had 't ook hoor, en nog af en toe, op een verdwaalde maandag met ochtendhumeur.
Als iemand zomaar zonder reden naar je lacht, dan denk je al gauw dat er een zwarte veeg onder je ogen loopt of dat je rok verkeerd hangt (broek voor de andere helft van de bevolking). Maar intussen lach ik gewoon vriendelijk terug. En durf zelfs initiatief te nemen voor een glimlachuitwisseling, mét het risico een bevreemdende blik in return te krijgen. Flut! Maakt niks uit.
Ik lach, dus ik ben...
Of was het nu: ik ben, dus ik lach?
Toeme, daar is die kip met haar ei weer...
Een reactie posten