
2008 zal te boek staan als een annus horribilis, waarin de toekomst plots onzeker werd en de regering in het kielzog van Fortis naar de kabeljauwkelder ging. Het was ook het jaar waarin mijn grootmoeder is gestorven. 2009, 2010, 2040, 2168, 3444, 17.493, 198.256 : al die jaren kunnen nu voor haar onopgemerkt verglijden, zij zal geen kaartjes meer schrijven. Zal iemand ooit in het jaar 198.256 leven ? Soms, gelukkig niet regelmatig, probeer ik mij een beeld te vormen van de eeuwigheid. Ik geraak niet verder dan de beknellende voorstelling eindeloos veel jaren naar dezelfde scharnier in een kleedhokje van het zwembad te moeten zitten kijken. Of te moeten aanschuiven in de supermarkt, in een rij die na 100.000 jaren nog niet korter wordt. Prettiger dingen kan ik bij eeuwigheid amper bedenken. Zelfs de meest exquise gerechten worden braakwekkend als ze blijven komen.
"Heb je al gegeten ?" vroeg ze mij vaak aan de telefoon, terwijl ik weer eens kriskras door het land reed op weg naar een of andere o zo belangrijke bestemming. "Natuurlijk heb ik al gegeten", antwoordde ik dan. Soms voegde ik daar bot aan toe dat ik niet lang zou rondlopen mocht ik niet eten. Terwijl ik vooral gepikeerd was omdat ze de vinger op de zere plek legde en mij erop wees dat ik slordig leefde. Dat manifesteerde zich bijvoorbeeld in het om drie uur 's middags, als eerste maaltijd, openscheuren van zo'n zakje voorgestoomde rijst van Uncle Ben's (op Mexicaanse wijze). Daar voegde ik dan een blikje makreel aan toe om een feestmaal samen te stellen dat het knorren van mijn maag moest bezweren. En het gevoel te krijgen dat ik vis at, wat gezond is volgens zij die het kunnen weten. En intussen maar deadlines halen. O heerlijk modern leven, zo verschillend van het hare, dat bestond uit kloek eten op gezette tijden.
Zelfs in het mortuarium was ze nog struis, een struisheid die droef was omdat ze geen enkel voordeel meer had. Nog dagelijks denk ik aan haar, hoewel dat weinig zin schijnt te hebben. Dood zal ze blijven, voor de rest van mijn leven en waarschijnlijk nog langer. Op een nacht omhelsde ik haar spookachtige verschijning, ergens in ziekenhuisgangen. Ze keek mij aan, onzeker, en vroeg meisjesachtig : "Is dit wel echt ?" Ik werd wakker, beroofd van mijn laatste illusie dat we elkaar nog terug zullen zien.
Er hangen meeuwen voor het venster, die broodkruimels vangen in de vlucht. Ik kan minutenlang staan kijken hoe bedreven ze zweven op de ijskoude lucht. "Vedior heet nu Tempo-Team", zegt een stem in de radio. Ik kan die naamsveranderingen slecht verdragen. Je zegt toch ook niet : Jean-Paul heet nu Piet ?
's Avonds zit ik soms aan beertje Colargol te denken. Of gaap ik naar Slisse en Cesar. De kneuterigheid daarvan stelt mij gerust. Naar het schijnt bestaat er ook zoiets als een annus mirabilis, wat je veel minder vaak hoort dan het sombere tegengestelde. Een wonderjaar. Laten we hopen dat er daarvan ook nog enkele in onze richting komen.
Reacties : jp.mulders@skynet.be
2 opmerkingen:
Soms wou ik dat ik terug kon naar de tijd van Beertje Colargol, of Tita Tovenaar...
Ai, ik denk dat ik een Calimero-dag heb vandaag...
Even in de teletijdmachine kruipen kan deugd doen, toch?
Een reactie posten