Billie Holiday was the daughter of Clarence Holiday. Her early life is obscure, as the account given in her autobiography, Lady Sings the Blues, is self-serving and inaccurate. Her father abandoned the family early and refused to acknowledge his daughter until after her first success. At some point in her childhood, her mother moved to New York, leaving her in the care of her relatives who, according to Holiday, mistreated her. She did menial work, had little schooling, and in 1928 went to New York to join her mother. According to her own story, she was recruited for a brothel and was eventually jailed briefly for prostitution. At some point after 1930, she began singing at a small club in Brooklyn, and in a year or so moved to Pods' and Jerry's, a Harlem club well known to jazz enthusiasts. In 1933, she was working in another Harlem club, Monette's, where she was discovered by the producer and talent scout John Hammond. Hammond immediately arranged three recording sessions for her with Benny Goodman and found engagements for her in New York clubs. In 1935, he began recording her regularly, usually under the direction of Teddy Wilson, with studio bands that included many of the finest jazz musicians of the day. These recordings, made between 1935 and 1942, constitute a major body of jazz music; many include work by Lester Young, with whom Holiday had particular empathy. Though aimed mainly at the black jukebox audience, the recordings caught the attention of musicians throughout America and soon other singers were working in Holiday's light, rhythmic manner. (pbs.org)
zondag 30 januari 2011
I'M A FOOL TO WANT YOU - BILLIE HOLIDAY
Billie Holiday was the daughter of Clarence Holiday. Her early life is obscure, as the account given in her autobiography, Lady Sings the Blues, is self-serving and inaccurate. Her father abandoned the family early and refused to acknowledge his daughter until after her first success. At some point in her childhood, her mother moved to New York, leaving her in the care of her relatives who, according to Holiday, mistreated her. She did menial work, had little schooling, and in 1928 went to New York to join her mother. According to her own story, she was recruited for a brothel and was eventually jailed briefly for prostitution. At some point after 1930, she began singing at a small club in Brooklyn, and in a year or so moved to Pods' and Jerry's, a Harlem club well known to jazz enthusiasts. In 1933, she was working in another Harlem club, Monette's, where she was discovered by the producer and talent scout John Hammond. Hammond immediately arranged three recording sessions for her with Benny Goodman and found engagements for her in New York clubs. In 1935, he began recording her regularly, usually under the direction of Teddy Wilson, with studio bands that included many of the finest jazz musicians of the day. These recordings, made between 1935 and 1942, constitute a major body of jazz music; many include work by Lester Young, with whom Holiday had particular empathy. Though aimed mainly at the black jukebox audience, the recordings caught the attention of musicians throughout America and soon other singers were working in Holiday's light, rhythmic manner. (pbs.org)
Labels:
Muziek
vrijdag 28 januari 2011
OPDRINKEN, BARRY! - JEAN-PAUL MULDERS
Nacht is het en ik verdrink mijn slapeloosheid in een fles armagnac, vrees niet dat ik mij zal verliezen in den drank, de armagnac is van 1981 en er zit maar een bodempje meer in, always my servant never my master. Ik drink ter nagedachtenis aan Albert zaliger, vorige keer genoot hij nog mee van deze fles, met ogen die glinsterden van jongensachtigheid, al was hij dan 89, maar nu is hij dood sinds enkele maanden en drink ik hem toe van over het graf. 35 cl, 43 %, mis en bouteille op het eigendom van een zekere Catherine Marcellin, volgens het etiket te bereiken op het nummer 05 62 28 39 30, ook die kleine lettertjes heeft Albert nog gezien. Zo vluchtig is een mensenleven, vluchtiger dan letters op een papiertje, vluchtiger dan sterkedrank. Vluchtiger dan de rook uit een schoorsteen, vluchtiger dan diepvriesspruitjes. Vluchtiger dan een blikken robot Made in Hongkong. Vluchtiger dan slakkenbestrijder van het grappig te noemen merk Escar-Go, gekocht in de Bio-Planet op een zomerse avond. Veruit álles is consistenter dan dat kwetsbare lichaam, die overschatte tempel van ons. Toch leven wij alsof wij onslijtbaar zijn en krasvast, en vullen onze dagen met de twijfelachtigheid van later. Misschien is dat het grootste wonder.
Aan de gekste dingen denk ik bij nacht, als de slaap niet wil komen en de wereld even bevrijd is van het dwaze geraas van de mensen. Aan de mus die ik doodschoot toen ik zes was, met de luchtbuks van Mario Slambrouck. De loop stak door het keukenraam, gericht op de vogels die waren aangetrokken door lafhartig uitgestrooide broodkruimels. De grote jongens schoten tevergeefs en ik mocht ook eens proberen, ze deden er lacherig over maar dat was buiten de waard gerekend, te weten mijn prima oog-handcoördinatie die er tot vandaag borg voor staat dat ik als geen ander flipper, voertuigen in ogenschijnlijk veel te krappe gaatjes parkeer en bordkartonnen belspelpresentatoren aan flarden knal van op een afstand van 100 meter. Opeens lag daar die vogel te trekkebekken, ondersteboven, nog wiekend met zijn vleugeltjes. Uit zijn borst kwam bloed dat veel te rood was. Ik was er kapot van, ontroostbaar, nu nog komt die dode mus soms in mijn dromen spoken omdat ik hem eigenhandig vermoord heb, terwijl ik niet de minste last voel van alle lammeren en hoenderen die sindsdien te mijnen behoeve op industriële wijze gedood zijn en al dan niet met jus overgoten. Ik eet geen dieren die ik zelf heb gekend, maar voor de rest ben ik niet al te koosjer, gespleten hoeven of vinnen, het maakt niet uit en zelfs ravioli, gevuld met prak van herkauwers die met de kop in de richting van Mekka zijn omgebracht. Met verbazing en een zweem van bewondering kijk ik naar die vriendin, die zich het hoofd breekt over de vraag of het wel ethisch is om kaas of eieren te eten, vermits je daarmee dieren uitbuit en berooft. Wat een verschil met mensen die vluchtmisdrijf plegen of kruisen van graven rukken voor de waarde van het koper.
Het is 6 uur 35 minuten en 22 seconden, zo meldt de klok die door radiosignalen wordt aangestuurd vanuit Duitsland en altijd de exacte tijd kent, zo stond tenminste in de gebruiksaanwijzing vermeld en dat voor twaalf euro, het blijven wonderlijke tijden en wie zijn best doet, kan hier en daar nog iets ontdekken dat oprecht is en schoon. Me dunkt dat het tijd wordt om tussen de lakens te kruipen, de vogels fluiten al en het zandmannetje komt, het zandmannetje ach, oogjes dicht en snaveltjes toe, ik wil mij verwarmen aan het meisje dat niet graag weergaloos wordt genoemd. Echter niet alvorens nog enkele bladzijden te hebben gelezen in De Ongeluksvogels van B.S. Johnson, een boek dat ik cadeau kreeg van een lezer en dat in een mooi doosje wordt geleverd, bevattende 27 losse katernen die je in willekeurige volgorde kunt lezen. Normaal zou dergelijk, naar de jaren zestig riekend experiment volstaan om mijn afkeer op te wekken, alsook de dubbele initialen, maar daarvoor schrijft deze B.S. Johnson te goed, hij heeft een onweerstaanbare naturel en wordt door sommigen beschouwd als een van de grootsten. Toen hij in zijn badkuip zelfmoord pleegde, amper veertig, had hij eerst een fles cognac klaargezet met een briefje voor de vriend die hem zou vinden : "Opdrinken, Barry !" Dergelijke zorgzaamheid neemt een mens voor mij in, al is het ook een beetje triest natuurlijk en wenste ik Johnson toe dat hij een dochtertje van vier had als het mijne. Zo'n dochtertje dat, als ik mij afvraag of mijn hemd gedemodeerd is, zegt dat het álle kleren die ik draag mooi vindt.
jp.mulders@skynet.be
Aan de gekste dingen denk ik bij nacht, als de slaap niet wil komen en de wereld even bevrijd is van het dwaze geraas van de mensen. Aan de mus die ik doodschoot toen ik zes was, met de luchtbuks van Mario Slambrouck. De loop stak door het keukenraam, gericht op de vogels die waren aangetrokken door lafhartig uitgestrooide broodkruimels. De grote jongens schoten tevergeefs en ik mocht ook eens proberen, ze deden er lacherig over maar dat was buiten de waard gerekend, te weten mijn prima oog-handcoördinatie die er tot vandaag borg voor staat dat ik als geen ander flipper, voertuigen in ogenschijnlijk veel te krappe gaatjes parkeer en bordkartonnen belspelpresentatoren aan flarden knal van op een afstand van 100 meter. Opeens lag daar die vogel te trekkebekken, ondersteboven, nog wiekend met zijn vleugeltjes. Uit zijn borst kwam bloed dat veel te rood was. Ik was er kapot van, ontroostbaar, nu nog komt die dode mus soms in mijn dromen spoken omdat ik hem eigenhandig vermoord heb, terwijl ik niet de minste last voel van alle lammeren en hoenderen die sindsdien te mijnen behoeve op industriële wijze gedood zijn en al dan niet met jus overgoten. Ik eet geen dieren die ik zelf heb gekend, maar voor de rest ben ik niet al te koosjer, gespleten hoeven of vinnen, het maakt niet uit en zelfs ravioli, gevuld met prak van herkauwers die met de kop in de richting van Mekka zijn omgebracht. Met verbazing en een zweem van bewondering kijk ik naar die vriendin, die zich het hoofd breekt over de vraag of het wel ethisch is om kaas of eieren te eten, vermits je daarmee dieren uitbuit en berooft. Wat een verschil met mensen die vluchtmisdrijf plegen of kruisen van graven rukken voor de waarde van het koper.
Het is 6 uur 35 minuten en 22 seconden, zo meldt de klok die door radiosignalen wordt aangestuurd vanuit Duitsland en altijd de exacte tijd kent, zo stond tenminste in de gebruiksaanwijzing vermeld en dat voor twaalf euro, het blijven wonderlijke tijden en wie zijn best doet, kan hier en daar nog iets ontdekken dat oprecht is en schoon. Me dunkt dat het tijd wordt om tussen de lakens te kruipen, de vogels fluiten al en het zandmannetje komt, het zandmannetje ach, oogjes dicht en snaveltjes toe, ik wil mij verwarmen aan het meisje dat niet graag weergaloos wordt genoemd. Echter niet alvorens nog enkele bladzijden te hebben gelezen in De Ongeluksvogels van B.S. Johnson, een boek dat ik cadeau kreeg van een lezer en dat in een mooi doosje wordt geleverd, bevattende 27 losse katernen die je in willekeurige volgorde kunt lezen. Normaal zou dergelijk, naar de jaren zestig riekend experiment volstaan om mijn afkeer op te wekken, alsook de dubbele initialen, maar daarvoor schrijft deze B.S. Johnson te goed, hij heeft een onweerstaanbare naturel en wordt door sommigen beschouwd als een van de grootsten. Toen hij in zijn badkuip zelfmoord pleegde, amper veertig, had hij eerst een fles cognac klaargezet met een briefje voor de vriend die hem zou vinden : "Opdrinken, Barry !" Dergelijke zorgzaamheid neemt een mens voor mij in, al is het ook een beetje triest natuurlijk en wenste ik Johnson toe dat hij een dochtertje van vier had als het mijne. Zo'n dochtertje dat, als ik mij afvraag of mijn hemd gedemodeerd is, zegt dat het álle kleren die ik draag mooi vindt.
jp.mulders@skynet.be
Labels:
Jean-Paul Mulders
donderdag 27 januari 2011
woensdag 26 januari 2011
BARST - JOSEPHINE BANENS
Uit een voorbijgaand raam
kiert vaag een naam
word ik geroepen?
Wie, denk ik,
woekerend met heden en verleden.
Terwijl een glazenwasser
stuurs rechtlijnig lapt,
ik onder ladders stap,
gloort onverwacht
jouw stem weer op
en snerpt. Het raam
versplintert barstens
tot de randen
Ik sta versteend en voel
opnieuw de splinters branden.
kiert vaag een naam
word ik geroepen?
Wie, denk ik,
woekerend met heden en verleden.
Terwijl een glazenwasser
stuurs rechtlijnig lapt,
ik onder ladders stap,
gloort onverwacht
jouw stem weer op
en snerpt. Het raam
versplintert barstens
tot de randen
Ik sta versteend en voel
opnieuw de splinters branden.
Labels:
poëzie
zondag 23 januari 2011
HET BOEK SAIDA - SAIDA BOUJDAINE - TOM NAEGELS
De titel van dit boek is niet toevallig gekozen. 'Het boek Saida' verwijst immers naar 'Het boek Job' uit de Bijbel, het relaas van Job die door God zwaar op de proef werd gesteld.
De symbolische rol van Job wordt in 'Het boek Saida' vertolkt door Saida Boujdaine. Op vierjarige leeftijd verliet zij samen met haar ouders en haar 10 andere broers en zussen het Marokkaanse Larache om in Antwerpen een nieuw leven op te bouwen. Nu, zesentwintig jaar later, vertelt Saida ons door de bril van ghostwriter Tom Naegels haar harde levensverhaal.
Alsof het thuisloos opgroeien tussen twee culturen en de zelfmoord van haar broer Addellah nog niet erg genoeg was, begon Saida’s Jobiaanse lijdensweg pas echt toen ze uitgehuwelijkt werd aan Fouad, een Marokkaan die psychologie had gestudeerd in de Verenigde Staten. Van liefde was er bij Saida nooit sprake, wel van harde dwang vanwege haar familie: 'In 1994 ben ik getrouwd met Fouad, een verre neef van mijn vader, een man die nooit mijn man geweest is behalve op papier, een man die enkel mijn Belgische paspoort begeerde en die mij inruilde voor mijn nicht, eveneens een Belgische, zodra ik ons huwelijk liet vernietigen.' Nadat ze letterlijk en figuurlijk murw geslagen was door haar familie, besloot Saida toch maar wenend in het huwelijk te treden als de minst erge van twee kwalen.
Ze weigert echter om haar gedwongen lot te aanvaarden, en dankzij haar moed en doorzettingsvermogen lukt het haar om geen enkele seconde met haar liefdeloze echtgenoot te moeten samenleven. Meer zelfs, stap voor stap slaagt Saida er in om de ogen van haar halsstarrige familie te openen en hen te laten inzien wat de ware bedoelingen van Fouad zijn. Enkel haar vader valt uit de toon en trekt openlijk de kaart van Fouad: 'Mijn eigen vader gaat naar de rechter om tegen zijn eigen dochter te procederen, ten voordele van een verre neef van wie de rest van de familie inziet dat hij een profiteur, een bedrieger en een leugenaar is.'
Het licht aan het einde van de tunnel wordt helemaal bereikt als Saida via wat ze zelf 'positieve discriminatie in de puurste vorm' noemt, een baantje krijgt bij de voormalige Antwerpse schepen van Cultuur, Eric Anthonis. Intussen zit Philip Heylen op die stoel, maar Saida is nog steeds de stralende ontvangstbediende op het Antwerpse cultuurkabinet. Met de verlossende woorden 'En toen was alles in orde' zet Saida tenslotte een definitief punt achter haar lijdensweg.
Bij momenten is 'Het boek Saida' ronduit schokkend – zoals wanneer Saida vertelt hoe haar broer Amir haar afranselt met het hout van een ingebeukte deur – maar vaker nog raak je vervuld van bewondering voor deze sterke, jonge vrouw. Saida is ondanks haar ontij niet verbitterd geworden. Ze verwijt niemand iets en loopt over van levenslust en liefde. Zo zijn haar broers die haar met geweld wilden verplichten om te trouwen nu haar beste vrienden. Dit boek is geen afrekening met een familie of een cultuur, maar wel een haarfijne ontleding van de moeilijkheden waarmee een Marokkaans gezin geconfronteerd wordt bij hun poging om zich in een andere cultuur te integreren.
Net daardoor is 'Het boek Saida' geen klaagzang geworden, maar wel een ontroerend en bij momenten zelfs grappig boek dat je blik op onze multiculturele samenleving verruimt. Al is en blijft dit natuurlijk vooral het persoonlijke verhaal van Saida en niet dat van de hele Islamitische gemeenschap. Maar toch: Saida Boujdaine heeft met haar eerlijk verhaal een gezicht gegeven aan alle onbekende vrouwen ter wereld die momenteel nog het pijnlijke slachtoffer van uithuwelijking zijn. Erwin Tommissen (Cutting Edge)
Alsof het thuisloos opgroeien tussen twee culturen en de zelfmoord van haar broer Addellah nog niet erg genoeg was, begon Saida’s Jobiaanse lijdensweg pas echt toen ze uitgehuwelijkt werd aan Fouad, een Marokkaan die psychologie had gestudeerd in de Verenigde Staten. Van liefde was er bij Saida nooit sprake, wel van harde dwang vanwege haar familie: 'In 1994 ben ik getrouwd met Fouad, een verre neef van mijn vader, een man die nooit mijn man geweest is behalve op papier, een man die enkel mijn Belgische paspoort begeerde en die mij inruilde voor mijn nicht, eveneens een Belgische, zodra ik ons huwelijk liet vernietigen.' Nadat ze letterlijk en figuurlijk murw geslagen was door haar familie, besloot Saida toch maar wenend in het huwelijk te treden als de minst erge van twee kwalen.
Ze weigert echter om haar gedwongen lot te aanvaarden, en dankzij haar moed en doorzettingsvermogen lukt het haar om geen enkele seconde met haar liefdeloze echtgenoot te moeten samenleven. Meer zelfs, stap voor stap slaagt Saida er in om de ogen van haar halsstarrige familie te openen en hen te laten inzien wat de ware bedoelingen van Fouad zijn. Enkel haar vader valt uit de toon en trekt openlijk de kaart van Fouad: 'Mijn eigen vader gaat naar de rechter om tegen zijn eigen dochter te procederen, ten voordele van een verre neef van wie de rest van de familie inziet dat hij een profiteur, een bedrieger en een leugenaar is.'
Het licht aan het einde van de tunnel wordt helemaal bereikt als Saida via wat ze zelf 'positieve discriminatie in de puurste vorm' noemt, een baantje krijgt bij de voormalige Antwerpse schepen van Cultuur, Eric Anthonis. Intussen zit Philip Heylen op die stoel, maar Saida is nog steeds de stralende ontvangstbediende op het Antwerpse cultuurkabinet. Met de verlossende woorden 'En toen was alles in orde' zet Saida tenslotte een definitief punt achter haar lijdensweg.
Bij momenten is 'Het boek Saida' ronduit schokkend – zoals wanneer Saida vertelt hoe haar broer Amir haar afranselt met het hout van een ingebeukte deur – maar vaker nog raak je vervuld van bewondering voor deze sterke, jonge vrouw. Saida is ondanks haar ontij niet verbitterd geworden. Ze verwijt niemand iets en loopt over van levenslust en liefde. Zo zijn haar broers die haar met geweld wilden verplichten om te trouwen nu haar beste vrienden. Dit boek is geen afrekening met een familie of een cultuur, maar wel een haarfijne ontleding van de moeilijkheden waarmee een Marokkaans gezin geconfronteerd wordt bij hun poging om zich in een andere cultuur te integreren.
Net daardoor is 'Het boek Saida' geen klaagzang geworden, maar wel een ontroerend en bij momenten zelfs grappig boek dat je blik op onze multiculturele samenleving verruimt. Al is en blijft dit natuurlijk vooral het persoonlijke verhaal van Saida en niet dat van de hele Islamitische gemeenschap. Maar toch: Saida Boujdaine heeft met haar eerlijk verhaal een gezicht gegeven aan alle onbekende vrouwen ter wereld die momenteel nog het pijnlijke slachtoffer van uithuwelijking zijn. Erwin Tommissen (Cutting Edge)
Labels:
Boek
zondag 16 januari 2011
LIEVE MEMA
Lieve mema,
Sterk, wilskrachtig en dankbaar, dat was je.
Je was ook minzaam, fier en met weinig tevreden.
Sterk van lichaam en geest, je leek wel van ijzer. Je was al de negentig voorbij toen je in de Steenstraat pardoes achterover viel. De 100 bracht je naar het ziekenhuis omdat je hoofd nogal bloedde waarschijnlijk tegen je zin. In Sint-Jan werd de gapende wonde genaaid en voor de rest werd niets ernstigs vastgesteld buiten dat je zitvlak ‘schorteblauw’ zag. Als de dokter niet had aangedrongen om iemand van de familie te verwittigen om je te komen halen was je met de bus naar huis geweest, zo erg vond je het allemaal niet.
In maart vorig jaar liep je nog een dubbele bekkenbreuk op en na een kleine week hospitalisatie zette je alweer een aantal stappen.
Wilskracht was je handelsmerk, je keek niet op een inspanning en was altijd bereid om te helpen. Toen ik geveld lag door een zware griep trotseerde je de spekgladde weg om boodschappen te brengen, vijfentachtig was je al. Vanuit het vensterraam zag ik hoe je uitgleed en door je knieën zakte, maar met de hulp van ‘de ster’ van een geparkeerde Mercedes kwam je weer recht en liep je verder… niets aan de hand.
Met weinig tevreden was je zeker. Belangrijk was dat alles goed ging met de familie. Je was erg gesteld op het bezoek van de kinderen, kleinkinderen, vrienden en kennissen.
Je verdeelde je tijd met het huishouden, lezen, TV kijken, wandelen, een terrasje doen met een vriendin met bijbehorende wafel en koffie. Je kon ’s zomers ook erg genieten op je terras op het zesde verdiep van waar je de komende en de gaande man zag passeren.
Je was een knappe vrouw. Ik had graag de foto’s getoond waar je, weliswaar ongewild, met filmsterallures flaneerde op de dijk van Blankenberge met de kinderen.
Dankbaar was je ook. Voor het goede dat het leven je had gebracht. Voor de bijna vijftig gelukkige jaren met pepa. Hij droeg je op handen. Je was gespaard gebleven van grote tegenslagen.
De laatste jaren ging het wat moeizamer, maar met de steun van je familie kon je op je appartement blijven. Je klaagde nooit, je vroeg alleen, wel honderd keer: “Doe mij niet naar een rusthuis”.
Precies een jaar geleden was een opname onafwendbaar. Dat ging niet zonder slag of stoot, het personeel van De Zwarte Zusters kan ervan meespreken. Eén lendenband en twee ook niet konden beletten dat je als een vrouwelijke Houdini al glijdend de zetel verliet. We waren trots op je dat je de strijd niet opgaf. Het werd tijd om de echte Hilda Pynnaert te leren kennen.
In het rusthuis, waar je werd omringd met liefdevolle zorgen, heb je je nooit thuis gevoeld. Wat deden al die mensen rondom jou? Je wees laatst nog een mevrouw aan met de woorden ‘Er is toch iets mis met die mevrouw?’ Bezorgdheid stond op je gezicht te lezen en de onrust liet je nooit meer los. Het was pijnlijk om je na een bezoek ontredderd achter te laten.
Een paar maanden geleden zei je tegen mij, letterlijk: “Marc, als ik dood ben moet je niet schreien, je moet blij zijn dat ik verlost ben. Dàn ben ik ook blij”.
Mema, je stoel blijft leeg en je stem blijft zwijgen maar in ons hart zullen de herinneringen voor altijd blijven. Misschien vind je nu, naast de verdiende rust, ook nog pepa terug. Bedankt voor alles wat je voor ons gedaan hebt. We zullen je missen.
Sterk, wilskrachtig en dankbaar, dat was je.
Je was ook minzaam, fier en met weinig tevreden.
Sterk van lichaam en geest, je leek wel van ijzer. Je was al de negentig voorbij toen je in de Steenstraat pardoes achterover viel. De 100 bracht je naar het ziekenhuis omdat je hoofd nogal bloedde waarschijnlijk tegen je zin. In Sint-Jan werd de gapende wonde genaaid en voor de rest werd niets ernstigs vastgesteld buiten dat je zitvlak ‘schorteblauw’ zag. Als de dokter niet had aangedrongen om iemand van de familie te verwittigen om je te komen halen was je met de bus naar huis geweest, zo erg vond je het allemaal niet.
In maart vorig jaar liep je nog een dubbele bekkenbreuk op en na een kleine week hospitalisatie zette je alweer een aantal stappen.
Wilskracht was je handelsmerk, je keek niet op een inspanning en was altijd bereid om te helpen. Toen ik geveld lag door een zware griep trotseerde je de spekgladde weg om boodschappen te brengen, vijfentachtig was je al. Vanuit het vensterraam zag ik hoe je uitgleed en door je knieën zakte, maar met de hulp van ‘de ster’ van een geparkeerde Mercedes kwam je weer recht en liep je verder… niets aan de hand.
Met weinig tevreden was je zeker. Belangrijk was dat alles goed ging met de familie. Je was erg gesteld op het bezoek van de kinderen, kleinkinderen, vrienden en kennissen.
Je verdeelde je tijd met het huishouden, lezen, TV kijken, wandelen, een terrasje doen met een vriendin met bijbehorende wafel en koffie. Je kon ’s zomers ook erg genieten op je terras op het zesde verdiep van waar je de komende en de gaande man zag passeren.
Je was een knappe vrouw. Ik had graag de foto’s getoond waar je, weliswaar ongewild, met filmsterallures flaneerde op de dijk van Blankenberge met de kinderen.
Dankbaar was je ook. Voor het goede dat het leven je had gebracht. Voor de bijna vijftig gelukkige jaren met pepa. Hij droeg je op handen. Je was gespaard gebleven van grote tegenslagen.
De laatste jaren ging het wat moeizamer, maar met de steun van je familie kon je op je appartement blijven. Je klaagde nooit, je vroeg alleen, wel honderd keer: “Doe mij niet naar een rusthuis”.
Precies een jaar geleden was een opname onafwendbaar. Dat ging niet zonder slag of stoot, het personeel van De Zwarte Zusters kan ervan meespreken. Eén lendenband en twee ook niet konden beletten dat je als een vrouwelijke Houdini al glijdend de zetel verliet. We waren trots op je dat je de strijd niet opgaf. Het werd tijd om de echte Hilda Pynnaert te leren kennen.
In het rusthuis, waar je werd omringd met liefdevolle zorgen, heb je je nooit thuis gevoeld. Wat deden al die mensen rondom jou? Je wees laatst nog een mevrouw aan met de woorden ‘Er is toch iets mis met die mevrouw?’ Bezorgdheid stond op je gezicht te lezen en de onrust liet je nooit meer los. Het was pijnlijk om je na een bezoek ontredderd achter te laten.
Een paar maanden geleden zei je tegen mij, letterlijk: “Marc, als ik dood ben moet je niet schreien, je moet blij zijn dat ik verlost ben. Dàn ben ik ook blij”.
Mema, je stoel blijft leeg en je stem blijft zwijgen maar in ons hart zullen de herinneringen voor altijd blijven. Misschien vind je nu, naast de verdiende rust, ook nog pepa terug. Bedankt voor alles wat je voor ons gedaan hebt. We zullen je missen.
Labels:
Algemeen
donderdag 6 januari 2011
woensdag 5 januari 2011
dinsdag 4 januari 2011
RECHTERSCHOENEN - REMCO CAMPERT
Een schoen aan het strand van Santa Barbara (Cal.)
jaren later de vondst van een andere bij Bardolino
aan de oever van het Gardameer
en nog later van wel drie op een dag
op verschillende paden
nabij Pouca de Beira
tot veel wijze gedachten gaf dit anders dan ik hoopte
geen aanleiding
het waren rechterschoenen.
uit: 'Dichter', 1995.
jaren later de vondst van een andere bij Bardolino
aan de oever van het Gardameer
en nog later van wel drie op een dag
op verschillende paden
nabij Pouca de Beira
tot veel wijze gedachten gaf dit anders dan ik hoopte
geen aanleiding
het waren rechterschoenen.
uit: 'Dichter', 1995.
Labels:
poëzie
Abonneren op:
Posts (Atom)