Ik was dertien en mocht met drie vriendinnen tien dagen met de trein door het land toeren in de zomervakantie. Amsterdam was verboden terrein, en dus Rotterdam, Utrecht en Den Haag ook. Ook moesten we ons elke avond weer thuis melden rond etenstijd. ‘Thuis’ was voor de gelegenheid het huis van de ouders van een van ons. Die keken gelukkig nauwelijks naar ons om. Goeie deal.
En zo gingen we op een zonnige dag naar Zandvoort. We ploften in een lege treincoupé en ik besloot voor vertrek nog wat andere wagons te checken. Mijn rader stond in die tijd afgesteld op knappe jongens. Een paar coupé’s verder spotte ik een prachtexemplaar. Een Indische jongen. Hij was zo knap dat ik even naar adem moest happen. Ik schatte hem een jaar of achttien.
Ik verzon een smoesje waarom we moesten verkassen en nonchalant plofte ik neer op mijn nieuwe plaats. Met uitzicht op hem. In Zandvoort stapte hij uit. Wij ook. Mijn ogen volgden hem toen hij naar het strand liep waar hij een piepklein handdoekje uitrolde op het zand. Ik ging tien meter verder liggen. Zo tuurde ik die middag voortdurend door mijn wimpers om hem te observeren. Hij was zo op zijn gemak met zichzelf. En rustig. Ik was allesbehalve rustig. Ik voelde wilde vlinders in mijn buik die met de minuut onstuimiger fladderden.
Brief
Helaas, de tijd begon te dringen, want we moesten nog minstens drie uur treinen om op tijd terug te zijn. We liepen al terug naar het station toen ik eindelijk een beslissing nam. Het idee dat ik hem nooit meer zou zien, vond ik ondraaglijk. En zo deed ik iets wat ik nog nooit had gedaan. Ik stapte naar de knappe jongen en vroeg zijn adres. Hij gaf het nog ook.
Een week later schreef ik hem een brief en niet veel later viel er een brief van hem in de bus. Het was een lange brief, maar de inhoud ervan verraste mij. Mijn knappe jongen bleek een man van dertig jaar, die in een commune woonde en een vriendin had met een kindje. Niet van hem, maar van een ander. Hij schreef dat hij erg veel van het kindje van die ander hield. Hij hield ook veel van zijn vriendin. Die overigens een stuk ouder was dan hem. Ook schreef hij dat hij in een bandje speelde. Als hij eens in de buurt moest optreden, zou hij mij dat laten weten. Dan kon ik komen kijken.
Ik heb hem nooit meer terug geschreven. Mijn knappe jongen was geen achttien, maar dertig. Voor een meisje van dertien is dat een ouwe vent. Dat hij samenleefde met een vrouw die ouder was dan hijzelf was ook erg ver van mijn bed. En welke man met een vriendin nodigt een meisje uit als hij gaat optreden? Verwarrend vond ik het. Ik vergat de knappe jongen en kuste verder met jongens van veertien, vijftien jaar. Maar geen van hen bezorgde mij wilde, onstuimige vlinders in de buik.
Spijt
Twee jaar later, ik was inmiddels vijftien, zat ik voor de televisie mijn huiswerk te maken. Op de achtergrond hoorde ik Chiel Montagne van Op Volle Toeren een nieuw bandje aankondigen. Ze speelden een vrolijk reggeadeuntje en ik keek nieuwsgierig naar het scherm. Ik herkende hem direct, want mijn hart sloeg – net als toen – een slag over. De knappe jongen van de trein. Daar op de televisie. Ik zag er nog steeds uit alsof hij geen dag ouder was dan achttien jaar. De naam van zijn band verscheen in beeld. Doe Maar. Precies zoals hij had geschreven. Ik zei tegen mijn zus: “Dat is de jongen van de trein. Je weet wel: die in een bandje speelde.”
Spijt. Wat had ik spijt. Ik heb zijn adres nog teruggevonden in een doos. Zijn brief ook. Maar mijn kansen waren verkeken. Mijn knappe jongen werd in een paar weken een ster. En onbereikbaar. Voor zover hij ooit bereikbaar was geweest. Maar ik had wel zelf mijn kans vergooid om toen naar een optreden te gaan. Voordat hij beroemd was.
In de jaren die volgden werd ik een grote fan. Samen met mijn zus reisde ik naar alle optredens binnen een straal van honderd kilometer. We stonden altijd vooraan en een paar keer kreeg ik hem ook te spreken. Als fan. We gingen samen op de foto en hij was aardig tegen mij. Nooit heb ik hem verteld dat ik het meisje van de trein was. Voor hem was ik nu een meisje dat net als vele anderen vooraan stond te kwijlen, zingen en dansen. En verliefd was. Op een droom. Niet echt.
Alles gaat voorbij. Ik had vriendjes, verhuisde naar Antwerpen en heel af en toe lachten mijn zus en ik nog bij een glas wijn over onze tijd als Doe Maar-addicts. Maar als ik hun muziek vandaag hoor, word ik nog altijd blij. En ik dans. Een beetje voor hem.
De brief raakte ik kwijt en ook zijn adres. Groot was mijn verbazing toen hij dus op een dag een café in Antwerpen binnenstapte. Mijn café. Net als toen was hij alleen. En op zijn gemak. Zo stond hij daar ineens voor mijn neus een pilsje te bestellen aan de bar en opnieuw was ik naar hem aan het kijken door mijn wimpers. Tersluiks.
Het duurde een half uur en een paar pintjes voordat ik eindelijk al mijn moed bijeen raapte. Ik sprak hem aan en vertelde hem het verhaal van de trein en het strand. Wist hij dat nog? Hij wist het nog. Tenminste dat zei hij. Misschien wilde hij gewoon aardig zijn. Dat ik hem daar in het café zag, is nu trouwens ook alweer tien jaar geleden. Ik was toen 34 jaar. Er waren toen 21 jaren verstreken sinds de dag in de trein.
Gewoon aardig
Vorige week belde een bevriende hoofdredacteur mij enigszins in paniek. Er waren veel zieken en wilde ik alsjeblieft een telefonisch interview doen om hem uit de penarie te helpen? Een interview met hem. Ik had eigenlijk geen tijd – of durfde niet – maar de bevriende hoofdredacteur drong erg aan en zo kwam het dat ik even later Zijn nummer draaide. Ik kan niet ontkennen dat ik een beetje zenuwachtig was.
Hij nam zelf op en voor de derde keer in mijn leven besefte ik dat ik geen reden had om nerveus te zijn. Want hij was aardig. Heel aardig. We spraken een half uur met elkaar. Over hoe hij twaalf liedjes heeft vertaald van Bob Dylan en optreedt. Hij vertelde ook waarom de muziek van Dylan hem zo aanspreekt. Omdat Bob Dylan namelijk zo mooi zingt over de keerzijde van de roem. En hij vertelde over de eenzaamheid na een optreden voor duizenden fans en hoe deze je kan overvallen. Ik dacht aan vroeger. Aan die optredens. En hoe hij toen dus vaak eenzaam was geweest. Dat wist ik niet.
Ik heb niet verteld dat ik het meisje van de trein was. Mijn god. Ik ben inmiddels een meisje van 46 jaar. En hij? Hij moet nu toch ergens in de zestig zijn. Hij is gewoon een aardige jongen die eens in de zoveel tijd voorbij komt. Over dertig jaar misschien weer. Als hij in de negentig jaar is en ik in de zeventig. Wie weet.