NIEUWS     VERKEER      CULTUUR      WEER     SPORT     CONTACT         

vrijdag 29 oktober 2010

VISSEN HOUDEN - JEAN-PAUL MULDERS



Het gebeurt vroeg op de dag, als ik besluit dat de auto nu toch wel te vies is om met een tang te worden aangeraakt en hem door de wasstraat haal - om dat vreemde woord eens te gebruiken. Als ik terug buiten rijd, afgedroogd door blauwe lappen die mechanisch maar toch gracieus over de voorruit dansen, raak ik honderd meter ver. Dan geeft de motor de geest. Met geen macht ter wereld slaag ik erin hem weer aan de praat te krijgen. De tergend vage melding check engine floept aan en ook het lampje van de cruisecontrol, wat eigenaardig is vermits mijn voertuig bij mijn weten niet over cruisecontrol beschikt. There's something rotten in the state of Denmark. Waarom is het dergelijk zinnetje dat op dergelijk moment ergens in je hoofd aanfloept ? Daar sta ik op de openbare weg, half op het fietspad zelfs, met alle vier de knipperlichten aan en worstelend met een gevarendriehoek die weigert zich elegant te ontvouwen - hoe zou je zelf zijn, na negen jaar veronachtzaamd te zijn vastgeschroefd aan de binnenkant van een kofferklep ?

Daar sta ik dan te blinken, terwijl de auto's die het wel nog doen voorbijzoeven en fors accelereren, als om het er extra in te wrijven. He-heh ! schallen zij, op de wijze van Nelson uit The Simpsons. Ik voel mij een dier dat niet meer meekon en daarom is achtergelaten aan de kant van de weg, om het voortbestaan van de kudde te verzekeren. Gelukkig wordt deze publieke schandpalerigheid niet al te lang gerekt en verschijnt verrassend vlug een wegenwachter, die op Patrick Haemers lijkt. Zoals het wegenwachters betaamt, is hij van het zwijgzame type. Hij opent de motorkap, wijdbeens en nors, als een die voor de kost gedoemd is in de koolmijn af te dalen, waar hij zes maanden lang gedepriveerd zal zijn van seks en foetbal en van de puntjes in Het Laatste Nieuws, waarmee je een elektrische tandenborstel voor kinderen bijeen kunt sparen (met de beeltenis van Plop, Amika of Piet Piraat).

"Godver", sist de Haemers-lookalike tussen zijn tanden. Even komt het beeld in mij op van een afgezaagde loop. "Kom hier nu toch eens kijken !" In het motorcompartiment staat genoeg water om een school schichtige makrelen in onder te brengen. De waterafvoer blijkt verstopt door rottende bladeren die zich daar in de loop der tijden hebben verzameld, in bossen en op eenzame plekken, bij bezoeken aan bunkers en tankstations en bewakers van relikwieën van Godfried van Bouillon. Het spreekt vanzelf dat Haemers dit niet ter plekke kan oplossen. De auto moet worden weggesleept, als een gevallen soldaat aan wie weinig egards worden betoond. Zijn koplampen, die altijd al wat grimmig keken, pinken nog een traan weg. Van die rare dingen heb ik met machines voor, dingen die je niet voor mogelijk houdt, het moet een soort karma zijn dat zich uit via expansievaten en luchtmassameters, al ontgaat mij de zin daarvan.

Daar sta ik dan, plotsklaps herleid tot voetganger. Bevrijd van mijn blikken harnas en de daaraan gekoppelde verplichting van krijgshaftigheid, loop ik door de stad, waar de schaduwen lang zijn en de zon nog wat troostwarmte schenkt alvorens ons achter te laten in donkere putten van strooizout. Een niet te onderschatten voordeel van een te drukke agenda is dat elk gestolen uur smaakt als gezuiverde zuurstof. Trams knarsen prettig in de rails, een meisje wankelt op te hoge hakken en glimlacht naar mij, verontschuldigend zou je haast zeggen. Steven Heene passeert per fiets en zwaait. Ik loop voorbij een etalage waarin een boek ligt met als titel De spirituele reis van de vreedzame krijger. Bij goedkope juwelen ligt een handgeschreven stuk karton : wissel eens van kleur naargelang uw humeur. Ik zoude mij daarmee nog bezig moeten houden.

In een kansarme buurt, waar de koppen grauw en rood zijn van rookgerief en alcohol, waar de straten naar bomen genoemd zijn en naar de vruchten daarvan, heerst een onverwacht soort rust. Ik ga zitten op een bank en kijk naar het vallen van het blad, in het besef dat ik dat vaker zou moeten doen, in plaats van schuimbekkend mijn staart achterna te jagen als een dolle hond. Misschien is het dat wat het karma van nokkenas en kleppen mij probeert uit te leggen, en misschien ook niet. Wie zal het zeggen ? We hoeven de dieselmotor met commonrailinspuiting nu ook weer geen te grote zeggingskracht toe te dichten.

Vaak stribbelt de wereld tegen als een jengelend kind. Soms ook is hij onverwachts bereid om mee te werken. De avond van de volgende dag word ik gebeld. Niet zonder trots laat de garagist weten dat de auto, met alleen kosten voor een nieuwe pollenfilter, geheel is uitgedroogd en zingt als een sijsje met McPhersonveren.

jp.mulders@skynet.be


donderdag 28 oktober 2010

SONNET - REMCO CAMPERT



ik had je bloemen willen zenden
een soort bloemen dat je zou doen begrijpen
hoe ik wandel
onder welke luchten ik wandel
over welke bodem ik wandel

ik had je bloemen willen zenden
een soort van winterbloemen
met de bruine kleuren van de laatste roos
en de geur van nachten lopen
in gevaarlijk terrein
door verwaarloosde heggen omgrensd
waarachter men narcissen kon vermoeden
van de maanden die achter ons liggen
narcissen van een geur die ik waarschijnlijk te liefelijk schat

dat soort bloemen had ik je willen zenden
niet per post en onverpakt
neen ze zouden je worden gebracht
door een zwarte jongen met een Grieks profiel
die Duits studeert aan de universiteit
die zichzelf een choreografie heeft geschreven
op muziek van Mozart

dat soort bloemen
door zo'n soort jongen

maar ik vernam
dat je op reis bent
en wel niet meer terug zult keren


aan F.


uit: 'Vogels vliegen toch', 1951.



woensdag 27 oktober 2010

GISTEREN NOG BIJ HUMO, DEZE WEEK OPGELAZERD - PATRICK DE WITTE


Begin deze week kreeg ik van adjunct-Humohoofdredacteur Wim Heyvaert een mail waarin hij aankondigt in januari Humo te zullen verlaten. In tegenstelling tot wat er gebeurde toen ex-hoofdredacteur Jurgen Oosterwaal opstapte, toen Rudy Vandendaele het einde van Dwarskijker aankondigde of toen ik mijn afscheid via een schotschrift onvermijdelijk maakte, zal u hierover niets in de media lezen. Wims vertrek is daarom niet minder ingrijpend voor wat lange tijd het beste weekblad van Vlaanderen was.

Ex-hoofdredacteur Jurgen Oosterwaal is deze zomer na 15 jaar plots opgestapt. Ik was eerder al, na 26 jaar freelancen, persona non grata geworden omdat ik een controversiële column heb geschreven waarover tot mijn verbazing ook in het Vlaams parlement werd gedebatteerd. Rudy Vandendaele is in september na meer dan 20 jaar met Dwarskijker gestopt. De reacties in de media op Rudy’s afscheid als Humo’s gevierde televisierecensent leken wel in memoria. Alsof (rv) zelve ons was ontvallen. Nauwelijks enkele weken later werd de vaste column van Hugo Mathyssen in stilte geschrapt. Nu kondigt trouwe soldaat Wim Heyvaert dus ook zijn ontslag aan.
Wims vertrek is nog het meest zorgwekkend. Voor hij adjunct-hoofdredacteur werd was Wim Heyvaert namelijk jarenlang eindredacteur. Een betrouwbare rots die ervoor zorgde dat de ‘toon’ in Humo bewaard bleef, dat het stijlniveau van de gepubliceerde stukken zo hoog mogelijk lag. Ook al zal hij dat zelf bescheiden wegwuiven als ‘teveel eer’, maar neem van mij aan: zijn invloed op wat u de afgelopen jaren in Humo las kan niet worden overschat.

Nauwelijks zes maanden na de overname door Woestijnvis zijn vijf vaste Humowaarden stilletjes en minder stilletjes verdwenen. Huidig hoofdredacteur annex Wouter Vandenhaute’s loopjongen Sam ‘de Jezuïeten kunnen nog iets leren van mij’ Degraeve zal wellicht over ‘vernieuwing’ spreken. Ik kies eerder voor de term ‘ontmanteling’.
Rewind naar eind juli: Sam ‘niet van mijn eerste leugen gestorven’ Degraeve gaat in op mijn verzoek om over mijn toekomstige rol in Humo te praten. Ik heb me immers altijd tegen het opvallende gescharrel tussen Humo en Woestijnvis verzet, ik ben daarom ook tussen 2001 en 2006 vrijwillig uit de Humobladzijden verdwenen. Ik betekende toen iets in MaoMagazine en Deng, twee publicaties die in die jaren méér Humo dan Humo waren. Het was tussen haakjes Wim Heyvaert die me na het failliet van Deng overhaalde om terug te keren naar Humo. Afijn, terug naar 2010: nu mijn lijfblad door de overname effectief het Onafhankelijk Weekblad voor Radio & Woestijnvis was geworden zat ik uiteraard met een onoverkomelijk probleem. Ik moést wel opnieuw de handdoek in de ring gooien. Tenzij Wouter Vandenhaute het daadwerkelijk goed voor had met Humo en de legendarische ‘onafhankelijkheid’ beloofde te vrijwaren. Tenzij hij mijn dissidentie ontmijnde door mij vooral niét de mond te snoeren. En – Onafhankelijk Weekblad nog aan toe! - het leek er zowaar eventjes op dat ik mijn grote en oneerbiedige klep, waar Humo tenslotte al 26 jaar met plezier mee uitpakte, vooralsnog niet zou moeten houden.

‘Ik zal eerlijk zijn...er staan drie namen op de tocht: jij, Hugo Mathyssen en X.*’, zo begon Degraeve het gesprek. ‘Maar ik zou je erbij willen houden omdat je tenslotte mee het dna van Humo vormt..’ was de volgende, tjeverige zin. Toen besefte ik: ik kan niet meer winnen, deze kerel heeft een duidelijke agenda meegekregen en daar zal little ol’e moi weinig kunnen aan veranderen. Een entoesiaste Woestijnvisser worden of opkrassen, dàt is wat hij feitelijk bedoelt. En jawel: een week later, in een interview met De Morgen, loog Degraeve uitvoerig over ons gesprek. Ik weet ondertussen dat Hugo Mathyssen van Sam ‘vertel mij wat ik moet doen, O Meester Wouter!’ Degraeve ook letterlijk de ‘dna-quote’ te horen heeft gekregen.

Waarom blijf ik steeds op dezelfde nagel kloppen? Omdat ik meer dan de helft van mijn leven aan Humo heb besteed. Omdat Guy Mortier een onvervalste held voor mij is. Iemand die zijn redactie te allen tijde beschermde tegen alles en iedereen die de kostbare onafhankelijkheid dorste te bedreigen. Me wou dat ik hem was. Het gekonkelfoes in de Matelot, de grand guignol met Bonanza en de uiteindelijke (uit)verkoop...ik vergeef het hem allemaal graag. ‘If you can’t beat them, join them’ is immers, als ik het goed heb, het bon mot. Dat betekent echter niet dat ik mijn klep ga houden.
(pdw)

* X. weet kennelijk nog van niets, staat nog wekelijks in Humo, vandaar dat ik zijn/haar naam niet vernoem.

maandag 25 oktober 2010

Jonathan's Cochlear Implant Activation




Dove baby's oorimplantaat wordt geactiveerd en hij hoort zijn moeder voor de eerste keer... hartverwarmend.


dinsdag 19 oktober 2010

IN ALLE STILTE - IVO DE WIJS



Een vriend van mij, een vriend van mij had kanker
Maar goeie vrienden laat je niet alleen
Al wist ik dikwijls niet wat ik moest zeggen
Ik ging er elke week toch even heen

In feite zou ik gister weer gegaan zijn
Dat hoefde niet meer, zei het ochtendblad:
"Gestorven onze zoon en broer en zwager...
In stilte gecremeerd..." en dat was dat

In stilte jee, waarom in alle stilte?
Het was zijn laatste wens, dat stond erbij
Ik snap 't niet, dat zou hij mij niet aandoen
Dat is gewoon gelogen volgens mij

Ik ga niet in een hoekje zitten huilen
Ik scheur ook het behang niet van de wand
Maar toch: waarom is sterven en begraven
Verbannen naar een hoekje van de krant?

'k Heb ook een advertentie laten zetten
Je wilt toch wàt, als afscheid, als besluit
"Dag Jaap, ik zal je heel erg missen - Ivo"
Maar Jezus, wat zag dat er lullig uit!

Als ik ooit doodga, kom dan allemaal maar
En hou je flink of snotter, alles mag
Vooruit, laat 't maar druk zijn en luidruchtig
Ik zorg wel voor de stilte op die dag.



uit: 'Het gaat goed met Nederland',
liedteksten van Ivo de Wijs.


maandag 18 oktober 2010

'IK WIL NIET EENZAAM STERVEN' - KATHLEEN VEREECKEN - DE STANDAARD

Waardig sterven omdat leven te veel pijn doet, is omstreden. Maar het mag. Twee jonge vrouwen vertellen waarom ze euthanasie willen. Een verhaal over ondraaglijk psychisch lijden, over eindeloos vechten, over de pijn en de eenzaamheid van zelfmoord. 'Toen de “Leif,-arts me zei: “Je mag sterven,, viel er een loodzware last van mij af.'
Ze wil zich 'Otje' laten noemen, naar het opgewekte, ondernemende meisje uit het boek van Annie M.G. Schmidt. Ze is 34, maar lijkt tien jaar jonger. Meisjesachtig en tenger, voor de zoveelste keer in de greep van anorexia. (foto: Katrijn Van Giel)

Aandoenlijk, is het eerste woord dat door mijn hoofd schiet als ik haar kamer zie in het psychiatrisch ziekenhuis. Van haar schuilnaam tot haar schriftjes en dagboeken, en de oude schrijfmachine die ze tweedehands kocht bij Oxfam. 'Het is zo'n eerlijk ding', zegt ze, 'een fout is een fout, voilà. Je kunt niets wissen. En dat geluid, de kracht die je moet gebruiken om een tekst op papier te krijgen: zo mooi!'

Otje schrijft: dagboeken, gedichten, teksten voor vrienden of voor zichzelf. 'Als ik het schrijven niet had, dan was ik er allang niet meer.' Sinds kort vult ze een boekje met grote en kleine wensen. Een accordeon, een Hollandse fiets, een wafelijzer. Beklijvende muziek, boeken, films die ze graag had gezien. Een relatie. Het boekje staat symbool voor de sprankel hoop die ze weer voelt. Ze gunt het leven nog een kans. De allerlaatste.

Fantasie en wilskracht

'Niets aan mijn kindertijd was onbezorgd. Mijn vader gaf ons een rigide, spartaanse opvoeding. Dat kon ik nog enigszins plaatsen. Mijn moeder was erger: zij deed ons stiekem pijn. Lichamelijk, maar ook met woorden: ze noemde me een lelijk, dik en lomp kind. Mijn zelfvertrouwen als kind en tiener zat ver onder nul.'

'Om te overleven deed ik wat ik vandaag nog steeds doe: vluchten in mijn fantasie. Soms moest ik op de andere kinderen letten, en kwamen mijn ouders niet op het afgesproken uur thuis. Dan fantaseerde ik dat ze verongelukt waren en dat we bij een pleeggezin mochten opgroeien. Ik vermoed dat de wortels van mijn probleem in mijn kindertijd liggen, maar eigenlijk wil ik dat hele verhaal liever achter mij laten.'

Op haar achttiende liep Otje weg van huis. Ze vond onderdak in een opvangtehuis voor mishandelde vrouwen en kinderen. Ze moest en zou haar leven onder controle krijgen. In honger lijden blonk ze uit. Net zoals in haar studie: tijdens haar verblijf in het opvangtehuis en - later - in de eetkliniek, haalde ze haar diploma verpleegkunde met grote onderscheiding. Puur op wilskracht. Haar werk heeft ze jarenlang met hart en ziel gedaan. 'Ik weet dat ik een bovenste beste verpleegkundige ben.' Ze glimlacht gegeneerd en slaat haar hand voor haar mond: 'Dat klinkt opschepperig, maar het is wáár. Ik nam meer tijd dan de anderen: eens informeren hoe de mensen zich voelden, een praatje slaan als ze daar behoefte aan hadden. Ik denk dat ik heel graag door mezelf verzorgd zou worden.'

'Acht jaar lang heb ik een relatie gehad. Er waren mooie en minder mooie periodes, maar het was goed dat we er een punt achter gezet hebben. Ik was heimelijk blij dat ik weer meer aandacht aan mijn voeding zou kunnen besteden. Of liever: aan het niet eten. Vrijuit vreemdgaan, eindelijk, zo voelde het. Hoe destructief anorexia ook is, toch geeft het me het gevoel constructief bezig te zijn. Daarin ben ik tenminste goed.'

Een onbeschrijflijke tristesse

'Anderhalf jaar geleden begon het erg slecht met me te gaan. Maar ik bleef knokken, ging elke dag naar mijn werk. Zocht als altijd soelaas in therapieën die me konden helpen. Ik keek terug op alle projecten die ooit belangrijk voor me geweest waren, en ik stelde vast dat ik bijna alles bereikt had wat ik wilde bereiken. Ik hield van mijn werk, ik had me omringd met lieve vrienden, ik had een fijn huis gevonden en had hobby's. En toch was ik diep ongelukkig. Want ik besefte dat ik veel van die dingen alleen maar had gedaan om erbij te horen. Dat het niet mijn ware 'ik' was die terrasjes deed of ging shoppen of social talk verkocht: eigenlijk haat ik die dingen. Er stond een troebel glazen scherm tussen mij en de rest van de wereld. 's Avonds huilde ik. Een gesmoord snikken, stil en ingehouden. Maar zo hard dat heel mijn binnenkant pijn deed, alsof ik het niet zou overleven.' Ze voelt even aan haar wangen en merkt nuchter op: 'Mijn huid voelt nu ook weer zo droog, van het zout in mijn tranen. Er zit een zwaarte in mij, een onbeschrijflijke tristesse.'

'Ik besloot een meditatieve tocht te maken door de Sinaïwoestijn. Het was prachtig. Ik leerde soberheid kennen: een eentonig menu, geen mogelijkheid om je te wassen, slapen onder de sterrenhemel, en alleen maar fijne mensen. Maar toen we naar huis wilden vliegen, was er net die vulkaanuitbarsting in IJsland, en zaten we tien dagen vast in Caïro. Het contrast was verschrikkelijk.'

'Thuis werd mijn toestand acuut. Ik dacht alleen nog aan de dood. Ik heb zo hard mijn best gedaan om de wereld bij te benen, maar ik heb er - besef ik nu - nooit voeling mee gehad. Zelfdoding is geen optie. Ik ben eenzaam opgegroeid, ik wil niet eenzaam sterven. Het is ook te bruusk, te meedogenloos. Dus heb ik een euthanasieprocedure in gang gezet. Toen de 'Leif'-arts, bij wie ik geregeld op gesprek ga, me zei: “Je mag sterven,, viel er een loodzware last van mij af.'

'Een psychotherapeute raadde me aan me hier te laten opnemen. Als onderdak, uitstel van executie. Zij vond dat ik tijd moest nemen, dat er nog steeds hoop was. Ik heb haar advies gevolgd. Ik wil de behandeling hier een kans geven, dus heb ik mijn euthanasieaanvraag geparkeerd. Sinds vorige week voel ik weer een sprankel hoop, die ik voorzichtig naar boven probeer te halen. Maar als ik herval, weet ik dat ik niet langer voorbeschikt ben om hier te zijn. Ik heb mijn bescheiden taak afgerond. Ik wilde het verschil maken, en dat heb ik gedaan. Door mijn werk, door de manier waarop ik mensen soms gelukkig gemaakt heb. Als ik doodga, zal het vredig zijn, omringd door lieve vrienden die over mijn sterven waken: een hand op mijn schouder, mijn been, mijn voet. Dat lijkt me een mooi afscheid.'

Florissante verpakking

Lotte is een fysiek gezonde vrouw van 31. Op het eerste gezicht lijkt ze alles voor elkaar te hebben: ze is opgegroeid in een warm gezin, haalde twee diploma's en heeft vriendinnen die veel om haar geven. Vorig jaar kreeg ze te horen dat ze autistisch is, maar met haar bovengemiddelde intelligentie heeft Lotte haar anders-zijn altijd handig weten te camoufleren. De verpakking oogt florissant. Tot die opengaat en Lottes inktzwarte binnenkant zichtbaar wordt. Tweemaal probeerde ze zelfmoord te plegen. Maar zelfmoord is eenzaam en pijnlijk, en laat de nabestaanden met een brandend schuldgevoel achter. Daarom heeft Lotte nu een andere keuze gemaakt: euthanasie. De reden: ondraaglijk psychisch lijden. Als ze dat wenst, kan ze hulp krijgen bij het sterven. Onder medische begeleiding, en omringd door mensen die haar graag zien.

'Ik hoor niet thuis op deze wereld. Dat vond ik als kind al. Het lijkt alsof de wereld ronddraait en ik vierkant. Ik voel me een vreemde, een marsmannetje. Dat gevoel is niet altijd even sterk, maar het gaat nooit weg.'

'De laatste vijf jaar is mijn worsteling met het leven extreem geworden. Vroeger heb ik altijd geweigerd in therapie te gaan. Ik was een vechter, een doorzetter, vond dat ik het zelf maar moest zien te klaren. Nu ga ik geregeld bij een psychiater. Ik heb ook een paar opnames in een psychiatrisch ziekenhuis achter de rug.'

'Dat ik autisme heb, is in zekere zin een opluchting. Het verklaart waarom ik moeite heb met telefoneren, bijvoorbeeld, omdat ik dan de gezichtsuitdrukking van mijn gesprekspartner niet zie. Waarom ik niet functioneer in groep, omdat alle prikkels even hevig op me afkomen en ik niet alles op tijd kan verwerken. Waarom ik, als ik naar een boom kijk, geen kruin zie, maar wel tienduizend blaadjes. Maar weten waaraan het ligt, is niet genoeg. Het leven wordt er niet minder ondraaglijk door.'

Onverteerbare eenzaamheid

'Ik herinner me kleine momentopnamen. In de tuin, wroetend met mijn handen in de aarde. Een lekkere maaltijd in het gezelschap van mijn vriendinnen. Momenten waarop mijn zintuigen me heel even verbinden met de wereld. Momenten waarop ik een glimp opvang van hoe het zou kunnen zijn. Maar ze zijn zo vluchtig dat ik ze niet eens geluksmomenten kan noemen. Er is geen geluk. Er zijn alleen maar gradaties van draaglijkheid.'

'Wat me het meeste pijn doet, is het feit dat ik nooit enige verbondenheid met andere mensen heb gevoeld. Verbondenheid is van een hoger niveau dan gehechtheid, dan liefde zelfs. Het is een voorwaarde voor geluk. Ik heb een jarenlange relatie achter de rug, met iemand van wie ik oprecht hield. Toch was er nooit sprake van echte verbondenheid. Ik heb waardevolle vriendinnen, met wie ik diepgaande gesprekken voer. Maar ook zij kunnen niet op tegen mijn onverteerbare, fundamentele eenzaamheid.'

'Tijdens een therapeutische groepssessie heb ik weleens gezegd: “Mensen zoals ik zouden recht moeten hebben op een spuitje., Dat klinkt cru, maar ik meende dat. In die periode was ik er bijzonder slecht aan toe. Niets lukte me nog. Ik begon stilaan mijn zelfrespect te verliezen, dacht na over manieren om uit het leven te stappen. Heb het ook geprobeerd. Maar het is niet eerlijk: ik heb zo hard geknokt om er iets van te maken. Ik wil nu waardig kunnen sterven.'

'Mensen overschatten me systematisch. Toen ik mijn euthanasievraag stelde, kreeg ik zelfs van hulpverleners te horen: “Maar wat is het probleem? Je bent jong, je hebt twee diploma's, een goeie job, mensen die van je houden…, Maar na een paar gesprekken werd ook voor de artsen, die uiteindelijk hun fiat gegeven hebben, duidelijk hoe uitzichtloos en ondraaglijk mijn leven is.'

Geen bange ouders meer

'De eerste dagen nadat mijn vraag ontvankelijk was verklaard, overheerste opluchting. Maar gaandeweg begon ik me zorgen te maken, omdat vrijwel nog niemand op de hoogte was. Ik begon me vragen te stellen en kreeg het af en toe benauwd. Toen ik op het punt stond een kledingstuk te kopen, dacht ik: is dit nog wel de moeite waard? Doe ik dit nu omdat ik eigenlijk wél nog wil leven, of omdat ik het hier en nu nodig heb?'

'September 2010, dan zou het gebeuren, nam ik me voor. Ik besloot eerst mijn broer, die in het buitenland woont, op de hoogte te brengen. Ik heb het altijd goed met hem kunnen vinden, maar tot mijn ontsteltenis reageerde hij erg kwaad. Omdat ik zo geschrokken was van zijn reactie besloot ik mijn sterven uit te stellen. Dat zou ook mijn ouders meer tijd geven om te wennen aan de gedachte. Hen heb ik in augustus op de hoogte gebracht. Ik was er bang voor, had me verwacht aan een emotionele scène, aan druk om op mijn beslissing terug te komen. Maar er was niets van dat alles. De sfeer was sereen, en ondanks hun enorme verdriet hebben ze met veel respect gereageerd. Daardoor is mijn broer ook helemaal bijgedraaid. Ik ben hen heel dankbaar. Mijn moeder zei: “Elke dag vraag ik me af: zal onze Lotte vandaag nog leven?, Ze hoeven nu niet langer bang te zijn. Ik zal niet eenzaam sterven, en zij zullen ook niet eenzaam zijn als ik doodga. We zullen bij elkaar zijn, en we zullen afscheid nemen.'

'In veel ziekenhuizen ben ik niet meer welkom, nu ik om euthanasie gevraagd heb. Dat maakt me boos. Tijdens mijn laatste verblijf in een ziekenhuis waar ik wel nog terecht kon, bestookte een psychiatrisch verpleegkundige me met vragen als: “Besef je wel wat je je ouders aandoet?, Alsof ik me daar niet suf over gepiekerd heb. Natuurlijk besef ik dat, natuurlijk vind ik het verschrikkelijk voor hen. En natuurlijk voel ik me schuldig. Ik sta trouwens nog steeds open voor hulp, voor therapie. Misschien zoek ik nu zelfs intensiever dan ooit. Toch sta ik nog voor de volle honderd procent achter mijn beslissing. Ik vind niet dat euthanasie moet worden gepromoot, maar je mag mensen die écht willen sterven niet dwingen naar extreme middelen te grijpen.'

'Hoe ik de dood zie? Als het einde. Ik hoop uit heel mijn hart dat er niets meer is. Geen reïncarnatie, geen eeuwig leven. Ik mag er niet aan denken dat ik nog eens zou moeten herbeginnen.'

Otje en Lotte zijn fictieve namen.


vrijdag 15 oktober 2010

HET NAARSTE GEBOUW VAN HET LAND - JEAN-PAUL MULDERS



Wie zou geordonneerd hebben dat een gsm-gesprek voorgaat op een telefoongesprek, dat dan weer voorgaat op een face-to-facegesprek ? Het staat nergens geschreven en toch lijkt het een gedragsregel waaraan iedereen zich houdt. Je staat bijvoorbeeld in een bloemenwinkel, de vrouw van de winkel is bezig je bloemen in te pakken in zo'n vel cellofaan dat gillend van de rol wordt gerukt. Opeens gaat de telefoon en zegt ze sorry en begint breedvoerig met de mens aan de andere kant te praten, tot haar gsm overgaat en ze die ook beantwoordt natuurlijk, en zowel de mens aan de gewone telefoon als jij moeten wachten tot ze daarmee klaar is.

De vrouw van de bloemenwinkel, haar rol cellofaan en ik bevinden ons in het stadje K., waar ik geregeld terugkom omdat ik er geboren ben en daardoor het gevoel heb dat K. een soort wormgat is, een met klinknagels versterkte poort naar de andere wereld die hier achteloos op een kier is blijven staan. Magisch denken, natuurlijk, en naar alle waarschijnlijkheid erg onnozel maar hey, is het supporteren voor een voetbalclub waarvan winst of verlies je geen sikkepit oplevert in de grond van de zaak ook niet redelijk debiel ?

In K. staat, om tot de kern te komen, naast een oud Belfort waarop de jaquemarts Manten en Kalle het uur slaan, ook de Collegetoren : een constructie die al van ver oprijst en die mij altijd heeft doen denken aan een reusachtige, ouderwetse rekenmachine van Texas Instruments die plompweg in het landschap is achtergelaten. Een fallussymbool van zestien verdiepingen dat, met zijn brooddoosstijl en blauwe schutpanelen à la jaren zestig, ongetwijfeld in aanmerking komt voor de titel Naarste Gebouw van het Land. Het zou knokken worden met de pensioentoren in Brussel, maar ik denk dat de Collegetoren het haalt. Ooit was het een voorbeeld van daverend vooruitgangsoptimisme, dit hypermoderne internaatsgebouw in een college met groene sportvelden en een geschiedenis van honderden jaren. Toen ik zeven was en aan het College ( Collegie, zeiden de mensen) zou worden ingeschreven, troonde de superior mijn moeder en mij trots mee naar de bovenste verdieping, waar we een schitterend uitzicht hadden over de omgeving, maar ik vooral geïmponeerd was door de zuigkracht van de paaltjes beneden.

Een derde van een eeuw later, het blijft verbazend in dergelijke tijdmaten te kunnen spreken, staat de toren te verkommeren. Hij is grotendeels verlaten en op de bovenste verdiepingen heerst een onvoorstelbare chaos, representatief voor de vooruitgang die per slot van rekening een beetje is tegengevallen. Een plaatselijke politicus, die ik langs tinternet leer kennen en die ook in het Collegie zijn broek heeft versleten, zegt nog te weten hoe zij in de jaren zestig de toren moesten helpen financieren met de verkoop van Domus-Deilotjes : "In de studiezaal had de surveillant een grote poster opgehangen, waarop een building stond afgebeeld. Naarmate de lotjesverkoop toenam, werden er verdiepingen ingekleurd. Wij geloofden niet helemaal dat een zo futuristisch project er ooit echt zou komen, maar enkele jaren later zaten wij te daveren in de klas bij elke mokerslag waarmee de pijlers waarop de toren zou rusten in de grond werden geklopt."

Nu zijn er plannen om de toren af te knotten en een boogscheut verderop - zo zitten mensen in elkaar - een nieuwe en nog hogere te bouwen. Elf jaar heb ik daar gezeten, in de slagschaduw van dat gedrocht. Op de een of andere manier ben ik ervan gaan houden en oefent zijn nakende afbraak een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij uit. Is het - vijf bladzijden, Mulders ! - het strafwerk dat ik hier kreeg ? De refter met de vleessla die we gedwongen werden op te eten ? De flessen tafelbier van Piedboeuf, waaraan je je ondanks het minieme alcolholgehalte kon beroezen als je er genoeg van dronk ? Of de Koetjesreep, ons vaste dessertje ? Waarschijnlijker is het het gevoel dat uit al deze details kan worden samengesteld : dat alles nog mogelijk was voor ons.

Ik wil erbij zijn als de toren tegen de vlakte gaat. Desnoods neem ik vakantie om van op de eerste rij toe te kijken. Misschien neem ik een brokstuk mee en kader het in, zoals dat puin van de muur in Berlijn. Daar hoort een foto bij van de Collegietoren in oprichting, met arbeiders die op poutrellen hun boterhammen zitten op te eten. Die foto's schijnen schaars te zijn, ik heb er in elk geval nog nooit een gezien. Alsof de toren wil verhullen dat hij ook maar door mensenhanden is gebouwd en dat de wereld zonder hem zal blijven bestaan, tot op een dag niemand nog zal weten dat hij vruchteloos naar de wolken heeft geklauwd, zoals wij allen, de een al hoger en tevergeefser dan de ander.


jp.mulders@skynet.be


Cyndi Lauper - Romance In The Dark - Memphis Blues




The blues, like the novel, is always dead or dying, according to someone, somewhere. But somehow, time and again, both these old forms find a way to resurrect themselves. Still, if you were asked to finish a sentence that begins "The next great blues album will be the work of [your candidate here]," it would be pretty long odds that your answer would be "Cyndi Lauper."

Lauper started out in the '80s as a pop star with that self-titled album where it seemed like every song was a hit, and she’s been a creature of pop ever since. Nonetheless, here she is with Memphis Blues, and if there’s been a better blues album this year, it’s a well-kept secret.

Hard-core blues fans have every right to be suspicious of high-profile interlopers who breeze in and, with no credentials or background, lay claim to territory where excellent musicians have been toiling for years with little or no recognition. But life isn’t fair, and sometimes these interlopers deserve a listen. Maria Muldaur cut an acoustic blues album a few years ago that set the standard for such invasions, but Lauper gives that earlier album some serious competition. (read more)


donderdag 14 oktober 2010

Editors - No Sound But The Wind (Live at Rock Werchter 2010)




The four members of EDITORS are the first to admit that they are not from the rock ‘n’ roll centres of the UK. Vocalist Tom Smith is from Stroud, guitarist Chris Urbanowicz is from Nottingham whilst drummer Ed Lay is from Ipswich and bass player Russell Leetch the only near Brummie, hails from Solihull. It may be this geographical grounding that leads the band to suggest that “rock ‘n’ roll doesn’t really follow us around” but recent events have suggested that this pattern is changing. Things were set in motion when Ed became the last member on board a previous incarnation of the band and EDITORS were born. Having founded the band at University in Stafford, on graduation the four relocated to Birmingham as it was both the nearest big city and the home of their management. (read more)

Fan going crazy during Editors @ Rock Werchter





woensdag 13 oktober 2010

KIM & VANMOL




NACHT - DINEKE



wanneer de wereld slaapt
nemen mijn gedachten
grauwe vormen aan
de duisternis neemt mijn denken over
kilte striemt wreed mijn blote huid
in een brandende dorst naar hem
vindt heimwee zijn stille weg
naar mijn middenrif

ik wil mij verbergen in de schoot
van de nacht
mijn sombere gedachten
laten bedekken door
zijn troostende stilte
me onzichtbaar maken
en mijn verlangen naar hem
voorgoed laten wegblazen


maandag 11 oktober 2010

TOEN JIJ NOG VLOEIBAAR WAS - JEAN-PAUL MULDERS


De jonge vrouw naast mij op de trein is behekst door het woord mega. Overal heeft zij het nu al voor geplakt, ik heb megabang gehoord, megadik en megagroot. Modewoorden komen en gaan, maar de voorvoegsels mega- en kei- hebben zich me dunkt voorgoed in ons taalgebruik genesteld, als een soort zwam waarvan men niet goed weet wat ervan te denken. Beide woorden kunnen gebruikt worden als een soort koolstofdateringsmethode, die toelaat te bepalen hoe oud een taalgebruiker is. Zo zal iemand uit 1970 niet snel iets kei-ironisch of mega-afgelebberd vinden, of het moest iemand zijn die erg zijn best doet om jong en hip over te komen en zich belachelijk maakt, zoals die manager uit In de Gloria die dol is op (sic) de Guana Apes. Onder de dertig is het doorspekken van je taal met keien en mega's echter volstrekt ingeburgerd, hoewel ik het nog altijd niet erg esthetisch vind.

De mega's van de jonge vrouw in de trein zijn inmiddels in een bepaalde, onprettige richting geëvolueerd. Ik hoor megaverward, mega-agressief en megawankel. De loop die het gesprek neemt, is keibeklemmend. Het meisje studeert blijkbaar geneeskunde en loopt stage in een ziekenhuis, afdeling cardiologie. Ze vertelt sterke verhalen over de patiënten aan de twee wat snobby vriendinnen die haar vergezellen. "Soms zijn die mensen mega van de wereld", zegt ze. "Zo wou een oud vrouwtje weten wat er in mijn zakken zat. 'Het zijn vast en zeker soldaten', beschuldigde ze mij met priemende oogjes."

Een andere bejaarde eet de helft van haar middagmaal op, maar weigert pertinent de rest naar binnen te spelen, omdat ze die wil sparen voor haar zoon. Dan is er nog de West-Vlaamse boe-rin die in het holst van de nacht naar haar veld moet omdat haar karoten anders zullen vorten.

De meisjes lachen, met een mengsel van vermaak en afgrijzen en, naar mijn gevoel, te weinig deernis. Ze beschouwen grijsaards blijkbaar als een aparte diersoort en zien ouderdom niet als iets wat elk van ons uiteindelijk overkomt - als hij tenminste lang genoeg blijft leven. Eenzaamheid bekruipt mij als ik aan de oudjes in die ziekenhuizen denk, die ronddwalen in de catacomben van hun eigen bouwvallige herinneringen en door niemand nog serieus worden genomen. Betutteling begint trouwens vroeger dan je denkt, het zet zich tegenwoordig al in rond je veertigste. Zo ondervond ik onlangs, toen ik een verse laptop ging kopen. "Ként u het internet al, mijnheer ?" vroeg de verkoper welwillend. Zo oud zag ik er blijkbaar uit. Ik keek de snaak onderzoekend aan. "Ik zat al op het internet toen jij nog vloeibaar was", wilde ik zeggen. Maar ik zweeg, natuurlijk, zoals krimpende mensen doen, geïntimideerd als zij zijn door de dictatuur van de jeugd.

"Ik zou nooit verpleegster willen zijn", haalt de studente geneeskunde mij uit mijn overpeinzingen. "Het zal je maar gebeuren, dat je zo'n kamer binnenkomt waar een wildvreemde vent in zijnen bloten ligt en dat je zijn dzjoefel moet wassen." Het woord dzjoefel heb ik niet eerder gehoord, maar ik vind het een opname in de dikke Van Dale waard. Even stuitert zelfs het woord megadzjoefel rond in mijn hoofd. De twee andere meiden rillen van de gedachte wildvreemde dzjoefels te moeten reinigen. Ik zoek de ogen van de man tegenover mij in de trein, die echter geen spoor van interesse toont. Hij staat op sluimerstand, zoals wel meer door de wol geverfde treinreizigers die zichzelf willen beschermen tegen een overkill aan medemens.

De doktores in opleiding heeft er nog niet genoeg van. Nu haalt ze een mensje van 82 over de hekel dat het gewaagd heeft te klagen over een pijnlijke prik. "Kom nu", doet de studente verontwaardigd. "Als je daar ligt te wachten op een zware hartoperatie dan ga je toch zeker niet moeilijk doen over een spuitje ?"

Ik kan er niet goed tegen dat het leed van die mensen, al is het dan anoniem, te grabbel wordt gegooid voor alle oren in dit treincompartiment. Het doet mij aan mijn grootmoeder denken, die in haar laatste weken ook de grip op de werkelijkheid verloor. Misschien is deze meisjes nog niemand ontvallen, dwing ik mijzelf begripvol te zijn. Ik kom ze nog vaak genoeg tegen : mannen en vrouwen van wie alle geliefden nog leven. Wat voor zorgelozer, onbesuisdere wereld moet dat niet zijn dan de mijne ?

Toch mag ik mij niet voorstellen dat ik daar zelf in een ziekenhuisbed zou liggen, begaapt door studenten met een festivalbandje om de pols en nog wat bladgroen achter de oren, die op de trein sappig vertellen over mijn dolen en raaskallen. Gelukkig houden de drie meisjes dat onderwerp nu voor bekeken. Ze beginnen over reizen - megaverre natuurlijk en megagoedkope.

jp.mulders@skynet.be


zondag 10 oktober 2010

Paolo Conte - Le chic et le charme



Les gens qui font rire...
...on ne sait pas pourquoi...
d'où prennent ils leur drôlerie
le gens qui font rire...?...

Ce sera scientifique
ce sera humaniste,
...ça peut être... Gay Lussac...
ça peut être... Balzac...

Les raisons d'un fou rire
souvent on les trouve
dans la pruderie même
du public des spectacles,
c'est lui qui veut rire
pour effacer des larmes
et boire de ceux qui font rire
le chic et le charme.


vrijdag 8 oktober 2010

woensdag 6 oktober 2010

EEN KLEIN LAND IN AFRIKA - FOUAD LAROUI



Het kwaad is er zo banaal
dat de moeders het lichaam
van hun levenloze kind wiegen
met een glimlach zonder herinnering

De mannen zien hun huis
verwoest tot niets gereduceerd
slechts rokende as
enkel wat puin

Ze gaan naar de vlakte
met gebroken rug
zoeken ze andere vernederingen
andere koortsen een andere oorlog

Zoek de bestuurder van dat alles
niet in de Hel / Hij is in Den Haag in Hotel des Indes
En onze ministers schudden hem de hand.



uit: 'Hollandse woorden', 2004.

ZEVENTIG JAAR JOHN LENNON




Als Mark Chapman in de winter van 1980 geen einde had gemaakt aan het leven van de zanger, zou John Lennon eind deze week zeventig geworden zijn. (Cobra.be)