Opeens zag ik ze, toen ik de redactie buitenkwam en per uitzondering naar de lucht keek, om te zien of daar geen neerslag uit druppelde : een zwerm trekvogels. Als een langgerekte, dubbele W kliefden ze door de lucht. Hoog boven hen de sterren en hun buikjes verlicht door de gloed van de stad. De vrijheid die daarvan uitging ! Hun absolute onafhankelijkheid van de mens, die sinds 1970 meer soorten heeft uitgeroeid dan er in de driehonderd jaar daarvoor zijn verdwenen. Hun soevereiniteit ten opzichte van ziekenkassen en pensioenverzekeringen, van de Nasdaq en de Aldi. De trots waarmee zij van dat alles wegvliegen of daar tenminste de schijn van geven, want waar zij naartoe gaan zullen natuurlijk ook mensen zijn. Mensen zijn helaas overal.
Het spektakel in de lucht was van aard mij stil te maken. Ik wenste dat ik zelf kon opstijgen om met wiekende vleugels door het zwerk te klieven. Ik sloeg enkele keren met mijn ellebogen, à la façon van de Vogeltjesdans, maar dat zette weinig zoden aan de dijk. Een voorbijkomende collega gaapte mij aan. Ik mompelde iets van reuma in mijn schouders en nam plaats in mijn wagen, om mij in de avondspits te storten. Weinig avontuurlijk allemaal.
Naar huis kruipend, met Eels op de radio, bedacht ik hoezeer wij het vogelrijk onderschatten, meer nog misschien zelfs dan het Rijk der Vrouw. Neem nu de ekster, die stoutmoedige kraaiachtige met zijn blauwwitzwarte veren. Niet zo lang geleden zag ik er een koppel van langs de snelweg. Het mannetje had zich te ver geriskeerd en lag daar morsdood, terwijl het vrouwtje nerveus rondtrippelde en telkens weer naar het vogellijk ging kijken, alsof zij hem nog wou wekken. Er sprak radeloosheid uit haar kraalogen, een niet te schatten verdriet. Kunnen vogels verdriet lijden ? Terwijl ik mij dit afvroeg, besefte ik hoe arrogant het was je die vraag te stellen. Natúúrlijk kunnen vogels diepbedroefd zijn. Alles aan dit ekstervrouwtje wees erop dat zij wanhopig was, haast op dezelfde manier als mensenvrouwtjes wanhoop zouden voelen bij de aanblik van hun levenspartner, die plotseling geveld was en niet meer bewoog.
Ik trompte, zoals toeteren hier te lande wordt genoemd, om tenminste te vermijden dat ook dit eksterwijfje het slachtoffer zou worden van gretige autobanden. Verschrikt vloog zij op. Ik had met haar te doen.
"Het verdriet van vogels", zei ik hardop. Het zou nog een goede titel zijn voor een boek. Onlangs heb ik er nog een bedacht, Duitsers gaan ook dood, maar de bijbehorende roman moet nog worden geschreven. Het is zo'n klus, nietwaar ? En hoe ouder ik word, hoe meer ik het gevoel heb dat ik mijn tijd nuttig moet besteden, bijvoorbeeld door op dun ijs te schaatsen of te dansen in de zon. Niet door letters in een toetsenbord te zitten kloppen.
Intussen zetten de auto's zich weer in beweging. Het stapvoets verkeer ging over in een trekzakfile, de ergste van allemaal, omdat ze het valse gevoel verschaft dat je gas kunt geven, terwijl je luttele tellen later bijna de kofferbak van je voorligger ramt. Ik vroeg mij af wat ik die avond eens zou uitvreten. Ik kon naar de haven rijden om naar zeewaardige schepen te kijken. Daar hou ik nogal van. Ik kon ook naar het café gaan om over Babeuf te praten. Als we genoeg gedronken hebben, praten mijn vrienden en ik graag over Babeuf. Of over Justus Lipsius of Jules Destrée, niet te verwarren met Jules Destrooper. Zelfs Fernand Koekelberg durft al eens over onze tong-rug te passeren, bah.
Maar ik was moe, doodmoe. Om onder de mensen te komen, ontbrak mij de energie. Misschien moest ik maar wat naar de televisie kijken, er zou vast wel iets doms worden vertoond. Er wordt altijd wel iets doms vertoond, dat is waar de mensen het liefst naar kijken. Ook kon ik een berg zakdoeken strijken. De eentonigheid van dat karweitje geeft mij rust. Het gevoel iets af te werken, orde te scheppen in een wereld die ondoorgrondelijk is.
Ik hou van échte zakdoeken, geen papieren. Op dezelfde manier ben ik een grote aanhanger van stoffen servetten in restaurants. De weldadigheid daarvan. Het gevoel van duurzaamheid dat zij geven in deze allengs meer door wegwerp belegerde tijden.
Waar zouden mijn trekvogels intussen al zijn ?
Naar huis kruipend, met Eels op de radio, bedacht ik hoezeer wij het vogelrijk onderschatten, meer nog misschien zelfs dan het Rijk der Vrouw. Neem nu de ekster, die stoutmoedige kraaiachtige met zijn blauwwitzwarte veren. Niet zo lang geleden zag ik er een koppel van langs de snelweg. Het mannetje had zich te ver geriskeerd en lag daar morsdood, terwijl het vrouwtje nerveus rondtrippelde en telkens weer naar het vogellijk ging kijken, alsof zij hem nog wou wekken. Er sprak radeloosheid uit haar kraalogen, een niet te schatten verdriet. Kunnen vogels verdriet lijden ? Terwijl ik mij dit afvroeg, besefte ik hoe arrogant het was je die vraag te stellen. Natúúrlijk kunnen vogels diepbedroefd zijn. Alles aan dit ekstervrouwtje wees erop dat zij wanhopig was, haast op dezelfde manier als mensenvrouwtjes wanhoop zouden voelen bij de aanblik van hun levenspartner, die plotseling geveld was en niet meer bewoog.
Ik trompte, zoals toeteren hier te lande wordt genoemd, om tenminste te vermijden dat ook dit eksterwijfje het slachtoffer zou worden van gretige autobanden. Verschrikt vloog zij op. Ik had met haar te doen.
"Het verdriet van vogels", zei ik hardop. Het zou nog een goede titel zijn voor een boek. Onlangs heb ik er nog een bedacht, Duitsers gaan ook dood, maar de bijbehorende roman moet nog worden geschreven. Het is zo'n klus, nietwaar ? En hoe ouder ik word, hoe meer ik het gevoel heb dat ik mijn tijd nuttig moet besteden, bijvoorbeeld door op dun ijs te schaatsen of te dansen in de zon. Niet door letters in een toetsenbord te zitten kloppen.
Intussen zetten de auto's zich weer in beweging. Het stapvoets verkeer ging over in een trekzakfile, de ergste van allemaal, omdat ze het valse gevoel verschaft dat je gas kunt geven, terwijl je luttele tellen later bijna de kofferbak van je voorligger ramt. Ik vroeg mij af wat ik die avond eens zou uitvreten. Ik kon naar de haven rijden om naar zeewaardige schepen te kijken. Daar hou ik nogal van. Ik kon ook naar het café gaan om over Babeuf te praten. Als we genoeg gedronken hebben, praten mijn vrienden en ik graag over Babeuf. Of over Justus Lipsius of Jules Destrée, niet te verwarren met Jules Destrooper. Zelfs Fernand Koekelberg durft al eens over onze tong-rug te passeren, bah.
Maar ik was moe, doodmoe. Om onder de mensen te komen, ontbrak mij de energie. Misschien moest ik maar wat naar de televisie kijken, er zou vast wel iets doms worden vertoond. Er wordt altijd wel iets doms vertoond, dat is waar de mensen het liefst naar kijken. Ook kon ik een berg zakdoeken strijken. De eentonigheid van dat karweitje geeft mij rust. Het gevoel iets af te werken, orde te scheppen in een wereld die ondoorgrondelijk is.
Ik hou van échte zakdoeken, geen papieren. Op dezelfde manier ben ik een grote aanhanger van stoffen servetten in restaurants. De weldadigheid daarvan. Het gevoel van duurzaamheid dat zij geven in deze allengs meer door wegwerp belegerde tijden.
Waar zouden mijn trekvogels intussen al zijn ?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten