Je hebt van die dingen die iedereen kent, zoals kleine autootjes die zich op parkeerplaatsen verbergen achter hele grote, zodat je denkt eindelijk een plekje gevonden te hebben, tot blijkt dat daar dan zo'n roestbakje staat dat aan het oog was onttrokken. Het verkeer blijft een niet aflatende bron van ergernis, die blijft bruisen en klateren, hoeveel stenen in rivieren op aarde je ook verlegt. Van die automobilisten die vlugvlug op een voorrangsweg invoegen en je de pas afsnijden, die heb je ook, om dan heel langzaam voor je te gaan hangen en honderd meter verder tergend kruipend af te slaan.
Roestbakjes zie je de laatste tijd overigens minder en minder. Wel almaar meer glanzende, luxueuze vestzakpantserschepen, waar mijn grootmoeder van bijna 86 met grote ogen naar zat te kijken, toen ik haar in de rolstoel voor me uit duwde, tijdens een van haar zeldzame ontsnappingen uit RVT De Herfstgalm. "Zoveel grote, schone auto's", zei ze herhaaldelijk, met van die oprecht verbaasde poppenogen, als was ze vanuit de jaren zeventig rechtstreeks in een koopkrachtiger toekomst gekatapulteerd.
Dat het zo goed niet gaat met die koopkracht, dat vertelde ik haar niet. Zoals de meeste grootmoeders is ze een beetje bang geworden en vreest ze dat ik tekort zal komen, dat ik mijn boterhammen 's ochtends met confituur zal moeten besmeren, of erger nog met choco, omdat ik mij geen degelijk beleg kan permitteren. Oud geworden als zij is in een verzorgingsstaat vol sociale appartementen en betaalbare gezinsauto's, kan ik mijn grootmoeder moeilijk uitleggen dat ik koopkracht maar een vies woord vind. Dat het mij aan duizenden waanzinnig geworden consumenten doet denken, die wapperend met groene flappen de plaatselijke Mediamarkt bestormen, zoals destijds het gepeupel de Bastille, om daar gretig de klauw te leggen op witgoed en bruingoed en iPodsokken, onmisbaar om te overleven in dit tranendal.
Betogen voor meer koopkracht lijkt mij zoiets als een vrijgeleide vragen om verder te mogen doen wat we de afgelopen vijftig jaar hebben gedaan, namelijk de wereld transformeren tot een woestijn van beton, gesausd in vieze uitlaatgassen. Het rare aan koopkracht is dat ik het enigszins walgelijk vind, terwijl ik het tegelijkertijd zelf ook wil hebben. Het leven hangt aaneen van dit soort paradoxen.
Dat ik daarover niet te veel moet piekeren, wordt mij duidelijk gemaakt door buurman Freddy, die opeens aan de voordeur staat met kaarten voor de tombola ten voordele van de plaatselijke gepensioneerden.
"Heb je het al gehoord ?" vraagt hij.
Ik weet natuurlijk weer van niets, met mijn kop vol koopkracht en suikerspin van de vorige nachten.
"Er is een wielertoerist doodgestuikt, hier even verderop. Bij de hoeve van boer Verliefde."
Verliefde is de mooiste achternaam die ik ken ; hij komt hier in de streek vaak voor, evenals wielertoeristen. Dat er daarvan een doodgevallen is, vind ik een minder fraaie gedachte. Freddy vertelt mij dat de man pas 57 was, dat hij zich plotseling onpasselijk voelde en viel, dat hij naar adem snakte en naar zijn hartstreek greep en toch nog wel vijf volle minuten geleefd heeft, tot de ambulanciers erbij kwamen, die helaas niets meer voor de man konden doen. "Krijg dat nieuws te verteren !" zegt buurman, half spijtig, maar ook een beetje gretig. "Je vent gaat op zondagmorgen een ontspannen toertje fietsen en komt nooit meer terug."
Ik moet aan een foto met zo'n rouwbandje denken en, vreemd genoeg, aan het kriekbier Mort Subite. En hoe versplinterd mijn nalatenschap er zou uitzien mocht mij zoiets overkomen, vermits ik er tot dusver niet in geslaagd ben mensen ondeelbaar graag te zien, zodat ik op de blaren van mijn hartstochten moest zitten.
"Eerste prijs : Beenhesp", lees ik op het kaart-je als Freddy weer vertrokken is.
"Tweede prijs : Cobourg".
Ik vraag me af wat Cobourg is. Het doet mij vagelijk denken aan het koninklijk paleis. Doe mij dan maar liever de derde prijs, een isoleerkan. En als het even kan een duidelijk leven, met gemoedsrust & geborgenheid & al.
Mon Dieu, wat kan ik daarnaar snakken.
Trekking op maandag 15 september, in herberg Poezenelle.
Roestbakjes zie je de laatste tijd overigens minder en minder. Wel almaar meer glanzende, luxueuze vestzakpantserschepen, waar mijn grootmoeder van bijna 86 met grote ogen naar zat te kijken, toen ik haar in de rolstoel voor me uit duwde, tijdens een van haar zeldzame ontsnappingen uit RVT De Herfstgalm. "Zoveel grote, schone auto's", zei ze herhaaldelijk, met van die oprecht verbaasde poppenogen, als was ze vanuit de jaren zeventig rechtstreeks in een koopkrachtiger toekomst gekatapulteerd.
Dat het zo goed niet gaat met die koopkracht, dat vertelde ik haar niet. Zoals de meeste grootmoeders is ze een beetje bang geworden en vreest ze dat ik tekort zal komen, dat ik mijn boterhammen 's ochtends met confituur zal moeten besmeren, of erger nog met choco, omdat ik mij geen degelijk beleg kan permitteren. Oud geworden als zij is in een verzorgingsstaat vol sociale appartementen en betaalbare gezinsauto's, kan ik mijn grootmoeder moeilijk uitleggen dat ik koopkracht maar een vies woord vind. Dat het mij aan duizenden waanzinnig geworden consumenten doet denken, die wapperend met groene flappen de plaatselijke Mediamarkt bestormen, zoals destijds het gepeupel de Bastille, om daar gretig de klauw te leggen op witgoed en bruingoed en iPodsokken, onmisbaar om te overleven in dit tranendal.
Betogen voor meer koopkracht lijkt mij zoiets als een vrijgeleide vragen om verder te mogen doen wat we de afgelopen vijftig jaar hebben gedaan, namelijk de wereld transformeren tot een woestijn van beton, gesausd in vieze uitlaatgassen. Het rare aan koopkracht is dat ik het enigszins walgelijk vind, terwijl ik het tegelijkertijd zelf ook wil hebben. Het leven hangt aaneen van dit soort paradoxen.
Dat ik daarover niet te veel moet piekeren, wordt mij duidelijk gemaakt door buurman Freddy, die opeens aan de voordeur staat met kaarten voor de tombola ten voordele van de plaatselijke gepensioneerden.
"Heb je het al gehoord ?" vraagt hij.
Ik weet natuurlijk weer van niets, met mijn kop vol koopkracht en suikerspin van de vorige nachten.
"Er is een wielertoerist doodgestuikt, hier even verderop. Bij de hoeve van boer Verliefde."
Verliefde is de mooiste achternaam die ik ken ; hij komt hier in de streek vaak voor, evenals wielertoeristen. Dat er daarvan een doodgevallen is, vind ik een minder fraaie gedachte. Freddy vertelt mij dat de man pas 57 was, dat hij zich plotseling onpasselijk voelde en viel, dat hij naar adem snakte en naar zijn hartstreek greep en toch nog wel vijf volle minuten geleefd heeft, tot de ambulanciers erbij kwamen, die helaas niets meer voor de man konden doen. "Krijg dat nieuws te verteren !" zegt buurman, half spijtig, maar ook een beetje gretig. "Je vent gaat op zondagmorgen een ontspannen toertje fietsen en komt nooit meer terug."
Ik moet aan een foto met zo'n rouwbandje denken en, vreemd genoeg, aan het kriekbier Mort Subite. En hoe versplinterd mijn nalatenschap er zou uitzien mocht mij zoiets overkomen, vermits ik er tot dusver niet in geslaagd ben mensen ondeelbaar graag te zien, zodat ik op de blaren van mijn hartstochten moest zitten.
"Eerste prijs : Beenhesp", lees ik op het kaart-je als Freddy weer vertrokken is.
"Tweede prijs : Cobourg".
Ik vraag me af wat Cobourg is. Het doet mij vagelijk denken aan het koninklijk paleis. Doe mij dan maar liever de derde prijs, een isoleerkan. En als het even kan een duidelijk leven, met gemoedsrust & geborgenheid & al.
Mon Dieu, wat kan ik daarnaar snakken.
Trekking op maandag 15 september, in herberg Poezenelle.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten